[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 25 maart 2008, 07/682 (hierna: aangevallen uitspraak),
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (hierna: ISD)
Datum uitspraak: 13 juli 2010
Namens appellant heeft mr. G. Meijer, advocaat te Veendam, hoger beroep ingesteld.
De ISD heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2010. Appellant is niet verschenen. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O. Ketel, werkzaam bij de ISD.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 12 juli 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft de ISD met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2007 opgeschort omdat appellant niet alle bij brief van 23 februari 2007 gevraagde gegevens heeft overgelegd. Bij datzelfde besluit is appellant verzocht om voor 21 maart 2007 de betreffende gegevens alsnog over te leggen. Omdat appellant aan dit verzoek niet volledig heeft voldaan is de ISD bij besluit van 11 april 2007 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB overgegaan tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 februari 2007.
1.3. Bij besluit van 21 juni 2007, voor zover van belang, heeft de ISD het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juni 2007 gegrond verklaard voor zover dit ziet op de datum waarop de bijstand is ingetrokken, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij is overwogen dat de ISD wel bevoegd is de bijstand met ingang van 2 maart 2007 in te trekken.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de ISD bij besluit van 24 juni 2008 de bijstand van appellant met ingang van 2 maart 2007 ingetrokken. De Raad stelt vast dat, nu daarmee niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, onder nader omschreven voorwaarden, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
5.2. Bij de beantwoording van de vraag of de ISD op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand staat ter beoordeling of appellant heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie onder meer de uitspraak van 29 mei 2007, LJN BA6877).
5.3. De door de ISD bij besluit van 8 maart 2007 aan appellant gevraagde gegevens kunnen naar het oordeel van de Raad worden beschouwd als voor de verlening van de bijstand relevante gegevens. Verder staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hem dit verzuim niet valt te verwijten.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan.
5.5. Voor de beoordeling of de hantering van de aan deze bepaling te ontlenen bevoegdheid in overeenstemming is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is het volgende van belang.
5.6. In zijn uitspraak van 6 september 2007 (LJN BB3024) en op grond van de daarin gegeven overwegingen heeft de Raad geoordeeld dat indien de in het eerste lid van artikel 54 van de WWB genoemde opschortingstermijn van acht weken, gerekend vanaf de ingangsdatum van de opschorting, is verstreken, artikel 54, vierde lid, van de WWB niet als formele bevoegdheidsgrondslag voor intrekking van bijstand kan worden gehanteerd.
Nu in het geval van appellant door de werking van het besluit van 8 maart 2007 zijn recht op bijstand in strijd met de wet gedurende meer dan acht weken is opgeschort, is de Raad van oordeel dat de ISD bij afweging van de rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot intrekking met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
5.7. Aangezien de rechtbank een en ander niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het besluit van 21 juni 2007 vernietigen voor zover het betrekking heeft op het besluit van 11 april 2007 en de ISD opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Bij zijn nadere besluitvorming zal de ISD moeten bezien of vanaf 2 maart 2007 al dan niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan en zo ja, of en in hoeverre er aanleiding is om van de aan deze bepaling te ontlenen bevoegdheid gebruik te maken. Indien na nader onderzoek mocht blijken dat niet gezegd kan worden dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, zal het besluit van 11 april 2007 moeten worden herroepen. Voorts zal de ISD een nieuwe beslissing moeten nemen op het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten.
5.8. Het vorenstaande betekent tevens dat het besluit van 24 juni 2008 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat door de vernietiging van de aangevallen uitspraak de grondslag daaraan is komen te ontvallen.
6. De Raad ziet aanleiding de ISD te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Vernietigt het besluit van 21 juni 2007 voor zover het betrekking heeft op het besluit van 11 april 2007;
Bepaalt dat de ISD een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2007 met inachtneming van deze uitspraak;
Vernietigt het besluit van 24 juni 2008;
Veroordeelt de ISD in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de ISD aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en N.M. van Waterschoot als leden in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.