ECLI:NL:CRVB:2010:BN2191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-77 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de WIA

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die in maart 2005 uitviel voor haar werk als administratief medewerkster, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 maart 2007, waarin werd vastgesteld dat er per 6 april 2007 geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan. De rechtbank had een neuropsychiater, D.H.J. Boeykens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te onderzoeken. Boeykens concludeerde dat appellante op de relevante datum geen objectieve beperkingen had en in staat was haar werk te verrichten.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het rapport van GZ-psycholoog dr. M.G.B.G. Blokhorst ten onrechte niet is meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de bevindingen van deskundige Boeykens terecht heeft gevolgd en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat appellante op 6 april 2007 in staat was om haar werk te verrichten en dat het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2010 door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en N.J.E.G. Cremers als leden, in aanwezigheid van griffier A.L. de Gier.

Uitspraak

10/77 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 november 2009, 07/4674 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.G.M. Vos, advocaat te Roosendaal.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in maart 2005 uitgevallen voor haar werk van administratief medewerkster bij de belastingdienst voor 36 uren per week. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2007 vastgesteld dat er voor appellante per 6 april 2007 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 22 maart 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 september 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens aanleiding gezien om neuropsychiater/zenuwarts D.H.J. Boeykens als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. In zijn rapport van 29 april 2009 concludeert deze dat appellante op 6 april 2007 geen objectieve beperkingen had. Er waren geen objectief medisch vast te stellen ziekten of gebreken. Er was geen sprake van objectief medische stoornissen, beperkingen of handicaps. Boeykens kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van appellante per 6 april 2007 zoals die blijkt uit de Functionele mogelijkheden lijst (FML). Ook kan Boeykens instemmen met het standpunt van het Uwv dat appellante op 6 april 2007 in staat was het eigen werk van administratief medewerkster bij de belastingdienst gedurende 36 uur per week te verrichten. Tevens was appellante volgens Boeykens in staat de geduide functies te vervullen.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de beperkingen van appellante juist vastgesteld. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige Boeykens en het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en gesteld dat de rapportage van de verzekeringsarts d.d. 8 februari 2007, de opgestelde FML, de Kristische FML en de rapportage van de arbeidsdeskundige d.d. 14 maart 2007 op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Tevens heeft appellante gesteld dat aan het rapport d.d. 25 mei 2007 van GZ-psycholoog/neuropsycholoog dr. M.G.B.G. Blokhorst van de Roessingh Diensten Groep een objectieve waarde dient te worden toegekend. Blokhorst is naar aanleiding van het Mentaal Duur Belastbaarheids-onderzoek van mening dat er niet meer “rek” inzit dan het aantal van 16 arbeidsuren per week. Deze laatste opvatting wordt aldus appellante door de rechtbank ten onrechte gepasseerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt in vaste rechtspraak van de Raad besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Met de rechtbank ziet de Raad geen feiten of omstandigheden op grond waarvan het afwijken van dit uitgangspunt aangewezen is.
4.3. Boeykens heeft ook naar het oordeel van de Raad inzichtelijk en gemotiveerd gerapporteerd en zijn conclusies zijn voldoende onderbouwd om voor een rechterlijk oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit bepalend te zijn. Hetgeen door Blokhorst naar voren is gebracht geeft geen aanleiding om de deskundige Boeykens niet te volgen. Uit het psychologisch rapport van Blokhorst volgt niet dat de opvatting van de medisch deskundige Boeykens onjuist is en kan reeds daarom geen aanleiding geven voor een afwijking als bedoeld in 4.2.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
RK