[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2009, 08/3662 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 juli 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon [H.], geboren [in] 1991. Appellant heeft de Svb in dit verband een schoolverklaring over 2007/2008 van het Collège Moulay Youssef gezonden. Naar aanleiding van deze schoolverklaring heeft de Svb de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko verzocht een onderzoek in te stellen naar het aantal uren en weken dat [H.] schoolgaand is.
1.3. De Attaché voor Sociale Zaken heeft op 4 april 2008 rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat [H.] tijdens het schooljaar 2007/2008 in totaal 179.21 lesuren per kwartaal onderwijs volgt, in totaal gedurende dit schooljaar minder dan 1600 uur aan het volgen van onderwijs besteedt en hij aan het einde van dat schooljaar geen examen hoeft af te leggen. Ten slotte is daarbij aangegeven dat [H.] niet werkzoekend is.
1.4. Bij besluit van 29 april 2008 heeft de Svb het recht van appellant op kinderbijslag voor [H.] met ingang van het eerste kwartaal van 2008 beëindigd.
1.5. Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2008, onder verwijzing naar artikel 7 van de AKW en de Regeling Klokuren 1998, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat uit de schoolverklaring en de uitkomst van het onderzoek van de Attaché voor Sociale Zaken is gebleken dat niet is voldaan aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de AKW en van artikel 2, eerste lid van de Regeling klokuren 1998. De rechtbank heeft voorts nog het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant dient te worden gelezen:
“Ten aanzien van de stelling van eiser dat [H.] volledig het programma van de school volgt en het dan ook - zo begrijpt de rechtbank- niet aan hem te wijten is dat hij het vereiste aantal klokuren niet haalt, merkt de rechtbank op dat het in het geval van eiser op grond van de hiervoor weergegeven wettelijke regeling slechts mogelijk is om in aanmerking te komen voor kinderbijslag indien is voldaan aan het vereiste van 213 klokuren onderwijs, tenzij één van de uitzonderingen op de klokureneis als genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Regeling Bureau ingestelde onderzoek blijkt immers dat [H.] geen hoger (beroeps)onderwijs of universitair onderwijs volgt, dat de studiebelasting niet ten minste 1600 uren per jaar bedraagt en dat [H.] in het betreffende schooljaar geen eindexamen doet.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Ook in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het aantal schooluren door de school wordt bepaald en het hem niet verwijtbaar is dat zijn zoon niet meer lesuren heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld bestrijdt appellant de uitkomsten van het onderzoek van de Attaché voor Sociale Zaken te Marokko niet. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met de hiervoor weergegeven overwegingen van die uitspraak en maakt die tot de zijne.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.