ECLI:NL:CRVB:2010:BN1780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4079 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering in verband met longziekte sarcoïdose

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante te herzien, ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 16 juli 2010. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.A.M. van Vlerken, stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar longziekte sarcoïdose bij het vaststellen van haar beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 4 juni 2007 had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante was van mening dat de rechtbank niet had erkend dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht en dat haar beperkingen waren onderschat. Ze verwees naar informatie van haar behandelende artsen ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de door appellante aangevoerde gronden op een uitgebreide wijze had besproken en dat het Uwv wel degelijk rekening had gehouden met de gezondheidssituatie van appellante. De Raad concludeerde dat de door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

09/4079 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2009, 08/565 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat te Geldrop, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang en op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen, het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 4 januari 2008 – waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante per 4 juni 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% – ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar al hetgeen eerder door haar is aangevoerd. Naar haar opvatting heeft de rechtbank miskend dat het Uwv aan zijn besluit van 4 januari 2008 geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende gewicht aan haar dagverhaal heeft toegekend en haar beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op de informatie afkomstig van de haar behandelende longarts, van de longarts die een second-opinion heeft verricht, van de Gz-psycholoog-neuropsycholoog en van haar huisarts. Appellante heeft gesteld het in ieder geval onjuist te achten dat de rechtbank in deze informatie geen aanleiding heeft gevonden een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat zij niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.1. De Raad volgt appellante niet in haar standpunten.
3.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak op uitgebreide wijze de door appellante in beroep aangevoerde gronden besproken. De rechtbank heeft hierbij aandacht besteed aan de door appellante overgelegde informatie als bedoeld in 2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante in beroep ingediende gronden niet tot het oordeel leiden dat het besluit van 4 januari 2008 onrechtmatig is.
3.3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellante gaat met de gronden die zien op de medische grondslag van de schatting eraan voorbij dat het geenszins zo is dat het Uwv appellante als gevolg van haar longziekte sarcoïdose niet beperkt acht tot het verrichten van werkzaamheden. Het Uwv acht appellante in verband met haar longziekte slechts geschikt voor het verrichten van ”niet al te zware fysieke werkzaamheden” voor 4 uren per dag. Daarbij heeft het Uwv voorts nog aangegeven dat appellante in de gelegenheid moet worden gesteld ’s middags twee uren te kunnen rusten. Uit de door appellante in beroep en in hoger beroep overgelegde informatie volgt weliswaar dat appellante – zoals ook het Uwv van opvatting is – beperkingen veroorzaakt door haar longziekte ondervindt, maar geenszins dat bij het Uwv geen volledig beeld van de gezondheidssituatie van appellante bestond, dan wel dat met de door het Uwv aangenomen beperkingen de mogelijkheden van appellante zijn overschat. Onder deze omstandigheden ziet ook de Raad geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek.
3.4. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen 17 tot en met 20 van de aangevallen uitspraak en heeft daaraan niets toe te voegen.
3.5. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
RK