ECLI:NL:CRVB:2010:BN1695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3656 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op vakantiedagen na beëindiging van de WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 24 september 2008 vastgesteld dat de appellant, na zijn vakantie, recht had op 12 vakantiedagen met behoud van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor het jaar 2008. Tevens werd vermeld dat vakantiedagen die aan het eind van het kalenderjaar overblijven, niet meegenomen kunnen worden naar het volgende kalenderjaar. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing zijn op werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat vakantiedagen die aan het einde van een kalenderjaar over zijn, niet kunnen worden meegenomen naar een volgend jaar. De Raad merkt op dat de bepalingen van boek 7 titel 10 van het BW, die betrekking hebben op arbeidsovereenkomsten, niet van toepassing zijn op personen die een WW-uitkering ontvangen. De appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald en benadrukt dat de regels uit het BW voor alle burgers gelden, inclusief werkzoekenden met een WW-uitkering.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd aan het Uwv, aangezien er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/3656 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2009, 08/4140 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, na zijn vakantie, nog recht heeft op 12 vakantiedagen met behoud van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) voor het jaar 2008. Voorts is vermeld dat vakantiedagen die appellant aan het eind van het kalenderjaar overhoudt, niet meegenomen kunnen worden naar een volgend kalenderjaar. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat naar zijn mening de bepalingen uit boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing zijn op het meenemen van vakantiedagen, omdat daarover in de Vakantieregeling WW niets staat vermeld.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2008 ongegrond verklaard bij besluit van 20 november 2008 (het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat voor de werkloze werknemer de bepalingen uit het BW niet gelden omdat geen sprake (meer) is van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Voor degene die WW-uitkering geniet zijn de WW en de daaruit voortvloeiende regelingen van toepassing. Uit een van die regelingen vloeit voort dat maximaal 20 vakantiedagen met behoud van WW-uitkering kunnen worden genoten en niet opgebruikte vakantiedagen niet kunnen worden overgeheveld naar een volgend jaar.
3. Appellant heeft dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep bestreden en zijn eerdere standpunt herhaald. Appellant heeft voorts benadrukt dat boek 7 titel 10 van het BW op alle burgers van toepassing is, inclusief werkzoekende burgers met WW-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat in het kader van de toepassing van de WW, vakantiedagen die aan het einde van een kalenderjaar over zijn, niet kunnen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid en verwijst naar zijn rechtspraak dienaangaande (CRvB 20 oktober 1992, gepubliceerd in RSV 1993/81).
4.2. In aanvulling op het bovenstaande merkt de Raad nog op dat het onderdeel van het BW waar appellant op doelt, boek 7 titel 10, de arbeidsovereenkomst betreft en dat de bepalingen daaruit over vakantie en vakantierechten niet op de werkloze in de zin van de WW van toepassing zijn.
4.3. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep aangegeven dat uit de brief van 21 december 2005 van het Uwv te begrijpen valt dat hij na 30 december 2005 nog 5 vakantiedagen over had. De stelling van appellant dat het Uwv blijkbaar tot medio januari 2006 de mogelijkheid heeft gehanteerd om niet gebruikte vakantiedagen mee te nemen naar een volgend kalenderjaar, onderschrijft de Raad niet. In alle zich in het dossier bevindende brieven die appellant van het Uwv ontvangen heeft met onderwerp “WW-uitkering tijdens vakantie” staat dezelfde standaardalinea. Consequente herhaling van diezelfde alinea leidde tot een onlogisch resultaat voor het jaar 2005, maar dat betekende niet dat het standpunt van het Uwv dienaangaande anders luidde of dat een andere toepassing aan de Vakantieregeling WW werd gegeven.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
RK