ECLI:NL:CRVB:2010:BN1695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op vakantiedagen na beëindiging van de WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 24 september 2008 vastgesteld dat de appellant, na zijn vakantie, recht had op 12 vakantiedagen met behoud van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor het jaar 2008. Tevens werd vermeld dat vakantiedagen die aan het eind van het kalenderjaar overblijven, niet meegenomen kunnen worden naar het volgende kalenderjaar. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing zijn op werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat vakantiedagen die aan het einde van een kalenderjaar over zijn, niet kunnen worden meegenomen naar een volgend jaar. De Raad merkt op dat de bepalingen van boek 7 titel 10 van het BW, die betrekking hebben op arbeidsovereenkomsten, niet van toepassing zijn op personen die een WW-uitkering ontvangen. De appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald en benadrukt dat de regels uit het BW voor alle burgers gelden, inclusief werkzoekenden met een WW-uitkering.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd aan het Uwv, aangezien er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.