ECLI:NL:CRVB:2010:BN1264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3655 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie, die betrekking heeft op de Werkloosheidswet (WW). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering herzien en een terugvordering van € 19.763,55 had opgelegd. Appellant heeft op 20 november 2008 beroep ingesteld, maar dit beroep was niet tijdig en niet correct geformuleerd, waardoor de rechtbank het niet-ontvankelijk verklaarde.

De Raad overweegt dat het beroepschrift volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht en de gronden van het beroep moet bevatten. In dit geval was het beroep gericht tegen een besluit dat niet expliciet in het beroepschrift was vermeld, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet tijdig was ingesteld. De Raad oordeelt dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is en dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

De uitspraak bevestigt de beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van een correcte en tijdige indiening van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

09/3655 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 mei 2009, 08/1077 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. J.H.J. van Gastel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 mei 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet per 5 januari 2004 herzien en is een bedrag van € 19.763,55 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Appellant heeft verzocht de invordering van de € 19.763,55 op te schorten. Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft het Uwv dat geweigerd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 27 oktober 2008 (besluit I) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2008 gegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van eveneens 27 oktober 2008 (besluit II) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft op 20 november 2008 beroep ingesteld en in dat beroep, dat nog niet de gronden bevatte, aangegeven dat het zich richtte ‘tegen bijgaande beslissing op bezwaar van het Uwv d.d. 27 oktober 2008’. Het bijgevoegde besluit was besluit I. Het in dat beroepschrift vermelde aantal bladzijden van het bestreden besluit kwam overeen met het aantal bladzijden van besluit I.
2.2. Appellant heeft nadien, op 22 december 2008, in de gronden van zijn beroep, niet uitdrukkelijk te kennen gegeven beroep in te hebben willen stellen tegen besluit II. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft appellant aangegeven dat zijn beroep was gericht tegen besluit II, en heeft daarbij de rechtbank verzocht het beroep gericht te achten tegen dat besluit.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank bij lezing van het bij het beroepschrift gevoegde besluit tot de conclusie had kunnen komen dat het beroep niet dat besluit kon betreffen nu daarin het bezwaar gegrond werd verklaard. Voorts heeft appellant gesteld dat er een zo nauwe samenhang bestaat tussen besluit I en besluit II dat het beroep mede geacht moest worden te zijn gericht tegen besluit II.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Awb bevat het beroepschrift ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht en de gronden van het beroep.
4.2. Wil een beroep binnen de termijn zijn ingesteld, dan moet voor het verstrijken van de termijn duidelijk zijn tegen welk besluit het beroep zich richt. Voor de rechtbank was er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat het beroep zich niet richtte tegen het bij het beroepschrift gevoegde besluit I. Eerst ter zitting van de rechtbank heeft appellant uitdrukkelijk gesteld dat zijn beroep niet gericht was tegen besluit I, maar tegen besluit II. Ook uit de gronden die door appellant op 22 december 2008 bij de rechtbank zijn ingediend volgde niet zonder meer dat deze zich richtten tegen een ander besluit dan besluit I, waarbij er nog op wordt gewezen dat deze gronden na de beroepstermijn zijn ingediend. Aangezien derhalve pas na het verstrijken van de beroepstermijn is gebleken dat het beroep van appellant zich richtte tegen een ander besluit dan meegezonden met het beroepschrift, is het beroep tegen dat andere besluit te laat ingediend. De samenhang tussen besluit I en besluit II -wat daar verder ook van zij- kan daar niet aan afdoen. Niet is gebleken dat deze overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is.
4.3. Er is geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
RK