ECLI:NL:CRVB:2010:BN1254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de WW-uitkering en de gevolgen van een kennelijke verschrijving
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 april 2009 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 23 januari 2008 vastgesteld dat de WW-uitkering van appellante tot en met 31 december 2008 zou lopen, maar dit werd later gecorrigeerd naar een einddatum van 31 december 2007. Appellante maakte bezwaar tegen deze wijziging, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat er sprake was van een kennelijke verschrijving die gecorrigeerd moest worden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat appellante geen nadelige financiële gevolgen had ondervonden van de mededeling dat haar uitkering eindigde na de werkelijke einddatum.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bewijs was dat de uitkering tijdens de looptijd was onderbroken of heropend. De Raad concludeerde dat de einddatum van de uitkering niet verschoven kon worden op basis van de door appellante aangevoerde argumenten. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, aangezien de Raad geen onrechtmatigheid in de procedure had vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2010.