ECLI:NL:CRVB:2010:BN1254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2556 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de WW-uitkering en de gevolgen van een kennelijke verschrijving

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 april 2009 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 23 januari 2008 vastgesteld dat de WW-uitkering van appellante tot en met 31 december 2008 zou lopen, maar dit werd later gecorrigeerd naar een einddatum van 31 december 2007. Appellante maakte bezwaar tegen deze wijziging, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat er sprake was van een kennelijke verschrijving die gecorrigeerd moest worden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat appellante geen nadelige financiële gevolgen had ondervonden van de mededeling dat haar uitkering eindigde na de werkelijke einddatum.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bewijs was dat de uitkering tijdens de looptijd was onderbroken of heropend. De Raad concludeerde dat de einddatum van de uitkering niet verschoven kon worden op basis van de door appellante aangevoerde argumenten. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, aangezien de Raad geen onrechtmatigheid in de procedure had vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2010.

Uitspraak

09/2556 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 april 2009, 08/1238 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 juni 2003 heeft het Uwv appellante per 1 januari 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), met een totale duur van vijf jaar. Bij besluit van 23 januari 2008 is gesteld dat de WW-uitkering tot en met 31 december 2008 loopt.
1.2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2008. Op 8 februari 2008 heeft het Uwv het besluit van 23 januari 2008 gecorrigeerd in die zin dat is toegelicht dat de uitkering loopt tot en met 31 december 2007 en dat deze vanaf 1 januari 2008 is stopgezet. Tevens is appellante bij die gelegenheid een brief toegezonden waarin wordt medegedeeld dat haar uitkering binnenkort afloopt. In die brief is handmatig een wijziging aangebracht en is aangegeven dat de WW-uitkering van appellante loopt tot en met 31 december 2007. Appellante heeft haar bezwaar gehandhaafd.
1.3. Bij besluit van 14 april 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar het toekenningsbesluit van 23 juni 2003 en het daarin vermelde recht met een duur van vijf jaar. Volgens het Uwv was er in het besluit van 23 januari 2008 sprake van een kennelijke verschrijving die later is gecorrigeerd, waarbij is aangegeven dat de uitkering is stopgezet.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt stelt dat de WW-uitkering op 31 december 2007 is afgelopen. Volgens de rechtbank mocht het Uwv de gemaakte fout herstellen. Daarbij wijst de rechtbank er op dat appellante door de mededeling dat haar uitkering eindigde, nadat deze reeds was afgelopen, geen nadelige financiële gevolgen heeft ondervonden.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De stellingen van appellante in hoger beroep komen er op neer dat zij van mening is dat de WW-uitkering ten onrechte per 1 januari 2008 is beëindigd. Dat een andere einddatum zou moeten gelden, is echter, gelet op het besluit van 23 juni 2003 en het ontbreken van gegevens die er op duiden dat de uitkering tijdens de looptijd is onderbroken en heropend, niet gebleken. Ook overigens is er in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen reden gelegen om aan te nemen dat de einddatum is verschoven. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
3.2. Er is geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
HD