ECLI:NL:CRVB:2010:BN1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4906 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WAJONG-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 17 juli 2009 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had eerder op 29 april 2005 een WAJONG-uitkering toegekend aan appellant, maar verklaarde het bezwaar tegen dit besluit later niet-ontvankelijk. Na een uitspraak van de rechtbank in 2006, heeft het Uwv het eerdere besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen, dat ook weer ongegrond werd verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd door de rechtbank afgewezen wegens termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij lijdt aan een vorm van autisme, wat zijn tijdigheid in het indienen van het beroep zou hebben beïnvloed. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit te laat was ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding niet van toepassing was op het tweede bestreden besluit. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen beide besluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en wijst de zaak terug naar de rechtbank te ’s-Gravenhage voor verdere behandeling.

De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten, omdat er geen kosten zijn aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.

Uitspraak

09/4906 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 juli 2009, 07/4533 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2010. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde drs. B.W.N. Vermeer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 april 2005 heeft het Uwv appellant met ingang van 14 september 2003, een jaar voorafgaande aan zijn aanvraag, een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat het Uwv aanvankelijk het tegen het besluit van 29 april 2005 ingediende bezwaar bij besluit van 10 oktober 2005 niet-ontvankelijk had verklaard, heeft het Uwv dit bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 december 2006, bij besluit van 9 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2.1. Bij schrijven van 20 juni 2007, door de rechtbank ontvangen op 25 juni 2007, heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Hangende de beroepsprocedure heeft het Uwv op 10 september 2007 (hierna: het bestreden besluit 2) een nader besluit genomen en daarbij het bestreden besluit 1 ingetrokken wegens schending van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht en het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 is door de rechtbank mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Bij appellant is namelijk sprake van een vorm van autisme - en een daarmee samenhangend tempoprobleem - waardoor hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig beroep heeft ingesteld.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt met de rechtbank vast dat appellants beroep tegen het bestreden besluit 1 buiten de in artikel 6:7 van de Awb neergelegde termijn van zes weken - waarbinnen appellant bij de rechtbank beroep had moeten instellen - is ingediend. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat niet wordt voldaan aan artikel 6:11 van de Awb, omdat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als een verschoonbare reden van termijnoverschrijding. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van medische redenen in een dusdanige toestand verkeerde dat hij niet tijdig een beroepschrift heeft kunnen indienen. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit 2 materieel gezien gelijk is aan het bestreden besluit 1. Het beroep van appellant dat was gericht tegen het bestreden besluit 1 is door de rechtbank daarom terecht ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2. De Raad wijst er echter op dat het beroep, wat betreft het eerste bestreden besluit, zoals hiervoor geconstateerd, te laat is ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding geen betrekking heeft op het tweede bestreden besluit, zodat het tegen bedoeld tweede bestreden besluit gericht te achten beroep niet op die grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank heeft dit miskend door het beroep met betrekking tot zowel het eerste als het tweede bestreden besluit niet-ontvankelijk te verklaren. Voor een vergelijkbaar oordeel verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 24 maart 1998 (LJN AA8794).
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 10 september 2007 niet-ontvankelijk is verklaard, dient te worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding de zaak in zoverre, met toepassing van artikel 26 van de Beroepswet, terug te wijzen naar de rechtbank te ’s-Gravenhage.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten van appellant niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 10 september 2007 ter verdere behandeling terug naar de rechtbank te ’s-Gravenhage;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) D.E.P.M. Bary.
RK