op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 19 mei 2008, 07/1757 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 12 november 2008, 08/453 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juli 2010
Namens appellant heeft mr. S.P. van der Beek-Verdoorn, werkzaam bij FNV Bondgenoten te Weert, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2010, waar appellant en zijn gemachtigde met bericht van afwezigheid niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
1.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 11 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit 1), waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 augustus 2006, waarbij de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, gegrond heeft verklaard. Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van appellant met ingang van 8 oktober 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Appellant heeft voorts beroep ingesteld tegen een besluit van 15 februari 2008 (hierna: bestreden besluit 2), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn WAO-besluit van 11 oktober 2007. Daarbij is bepaald dat appellants mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 februari 2007 onveranderd 45 tot 55% bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraken verenigen met de medische en arbeidskundige grondslagen van de bestreden besluiten.
3. In hoger beroep zijn de beroepsgronden herhaald. Appellant blijft - kort samengevat - van mening dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met zijn klachten en beperkingen, dat de geduide functies ongeschikt zijn voor hem en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij is voorts van mening dat sprake is geweest van rechtsongelijkheid en willekeur bij het bepalen van de datum van zijn herbeoordeling.
4. De Raad overweegt in zaak 08/3734 het volgende.
4.1. De Raad is evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1 van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vanwege het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen na een hoorzitting klinisch psycholoog M.P. Steger (hierna: Steger) heeft ingeschakeld voor een nader onderzoek en dat de FML op basis van de bevindingen van Steger door de bezwaarverzekeringsarts is aangepast ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen in de FML onjuist zijn vastgesteld, is voor de Raad aldus genoegzaam vast komen te staan dat de medische grondslag van het bestreden besluit 1 juist is.
4.2. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1, overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als geschikt voor appellant zijn aangemerkt. Het bestreden besluit 1 kan derhalve in stand blijven en dat betekent dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt.
5. De Raad overweegt in zaak 08/7216 het volgende.
5.1. De Raad wijst onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 april 2009 (LJN BH0312) appellants gronden met betrekking tot de datum van zijn herbeoordeling af.
5.2. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 hieromtrent is overwogen. De Raad heeft geen reden om de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in de FML voor onjuist te houden. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellant door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts is gezien, dat appellants behandeling bij de RIAGG is meegewogen en dat appellant aan zijn standpunt geen medische onderbouwing heeft gegeven.
5.3. De Raad ziet, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond voor het oordeel dat de appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Hieruit volgt dat het bestreden besluit 2 in stand blijft en dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010.