ECLI:NL:CRVB:2010:BN0780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-120 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen wegens gebrek aan medische indicatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen werd bevestigd. Appellante, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had in 2006 een aanvraag ingediend voor deze voorziening, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het advies van arts E. Nieman. Nieman concludeerde dat er geen medische indicatie was voor de gevraagde voorziening en dat appellante adequaat gebruik kon maken van andere vervoersvoorzieningen, zoals collectief aanvullend vervoer (CAV) en taxikostenvergoeding in combinatie met een scootmobiel.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het College op goede gronden heeft gesteld dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde gesloten buitenwagen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar geestelijke en lichamelijke beperkingen maken dat de gevraagde voorziening de enige adequate oplossing is, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht. De Raad heeft vastgesteld dat het advies van Argonaut B.V. zorgvuldig tot stand is gekomen en dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die de noodzaak voor de gesloten buitenwagen onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 8 juni 2010.

Uitspraak

09/120 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2008, 07/8217 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Zowel appellante als het College zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1961, is bekend met interne, neurologische, locomotoire en psychische aandoeningen. Appellante woont samen met haar twee dochters, geboren in 1991 en 1992. Een dochter lijdt aan Cystic Fibrose (CF) en de andere heeft een autistische aandoening. Appellante ontvangt sinds 2000 een vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding voor taxikosten.
1.2. Op 6 november 2006 heeft appellante in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (die plaats biedt aan vier personen).
1.3. De arts E. Nieman (hierna: Nieman), verbonden aan Argonaut B.V., heeft het College bij rapport van 7 juni 2007 over deze aanvraag van advies gediend. Nieman - die dossieronderzoek heeft verricht en appellante op het spreekuur heeft onderzocht - heeft in zijn rapport geconcludeerd dat een medische indicatie voor een gesloten buitenwagen ontbreekt. Volgens Nieman kan worden volstaan met vervoersvoorzieningen in de vorm van collectief aanvullend vervoer (hierna: CAV), een aanvullende vergoeding voor taxikosten en een scootmobiel voor het doen van boodschappen en het onderhouden van sociale contacten in de buurt. Daarnaast is volgens Nieman het besturen van een motorvoertuig door appellante in verband met een recente epileptische aanval gecontraïndiceerd.
1.4. Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het College de aanvraag van 6 november 2006 afgewezen op de grond dat een medische indicatie voor een gesloten buitenwagen ontbreekt.
1.5. Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2007 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat - ondanks dat zij adequaat gebruik kan maken van de Taxibus - aan appellante (destijds) op louter sociale gronden een individuele taxivergoeding is toegekend om haar in staat te stellen met haar dochters reizen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een medische noodzaak voor de gevraagde vervoersvoorziening ontbreekt. Het advies van Argonaut B.V. is volgens de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Door appellante zijn geen medische gegevens in het geding gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de deugdelijkheid van de medische advisering.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat in verband met haar geestelijke en lichamelijke beperkingen de gevraagde voorziening de enige toereikende voorziening is en dat zij geen gebruik kan maken van het CAV.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De aanvraag van appellante dateert van 6 november 2006. Op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) zijn de bepalingen van de Wvg van toepassing op deze aanvraag.
4.2. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten.
Ingevolge artikel 3 van de Wvg moeten deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht, zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat de gemeenteraad met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wvg is bepaald, bij verordening regels dient vast te stellen.
4.3. Ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, van de Wvg is in de gemeente ’s-Gravenhage de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 (hierna: Verordening) vastgesteld.
4.3.1. Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover:
a. deze in overwegende mate op het individu is gericht;
b. deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen tengevolge van ziekte of gebrek op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;
c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
4.3.2. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Verordening kan met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder sub a is gesteld, een voorziening worden verstrekt in de vorm van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a van de Verordening.
4.4. Ingevolge artikel 3.1 van de Verordening kan een vervoersvoorziening onder meer bestaan uit:
a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer (CAOV);
b. een voorziening in natura in bruikleen in de vorm van een al dan niet aangepaste auto of gesloten buitenwagen of een scootmobiel;
c. een financiële tegemoetkoming in de kosten van of een normbedrag voor gebruik van een bruikleen-auto, gebruik van een taxi, dan wel vervoer door een derde of gebruik van een open of gesloten buitenwagen.
4.5. Ingevolge artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening kan een gehandicapte voor een of meer vervoersvoorziening(en) als vermeld in artikel 3.1 onder b, c en d in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onder a onmogelijk maken, dan wel indien hij over een eigen auto beschikt.
4.6. Gelet op de thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, tot het oordeel gekomen dat het College bij het besluit van 25 oktober 2007 terecht de afwijzing van de aanvraag heeft gehandhaafd.
4.7. Daarbij overweegt de Raad dat het advies van Argonaut B.V. van 7 juni 2007 voldoende aanknopingspunten biedt voor het standpunt van het College dat in het geval van appellante een medische indicatie voor een gesloten buitenwagen ontbreekt en dat CAV respectievelijk de gehandhaafde individuele voorziening in de vorm van taxikosten, in combinatie met een scootmobiel adequate voorzieningen zijn. Temeer nu appellante haar standpunt dat zij niet met het collectief vervoer kan reizen niet met medische stukken heeft onderbouwd, komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep geen doel treft.
4.8. Op grond van hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.I. ‘t Hooft en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
BvW