ECLI:NL:CRVB:2010:BN0776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3140 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen informatiebrief Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar had gemaakt tegen een brief van het College voor zorgverzekeringen. De brief, gedateerd 31 juli 2008, informeerde appellant over de gevolgen van een wijziging van de Zorgverzekeringswet per 1 augustus 2008. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar het College verklaarde dit bezwaar bij besluit van 1 oktober 2008 niet-ontvankelijk. Appellant stelde dat hij door ziekte niet tijdig bezwaar kon maken, maar de Raad oordeelde dat de brief van het College geen rechtshandeling was en dus niet kwalificeerde als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde dat de informatiebrief geen rechtsgevolg had en dat het College het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard, en de Raad volgde deze redenering. De beroepsgrond van appellant werd verworpen, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

Uitspraak

09/3140 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2009, 08/4421 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College voor zorgverzekeringen, gevestigd te Diemen, (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2010.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.R. Maas en mr. K. Siemeling, werkzaam bij het College.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft appellant bij brief van 31 juli 2008 geïnformeerd over de gevolgen van een wijziging van de Zorgverzekeringswet per 1 augustus 2008. Deze wijziging houdt in dat het College het enige orgaan is dat bevoegd is om besluiten te nemen over de inhouding van de door verdragsgerechtigden verschuldigde bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet op hun uitkeringen ingevolge onder meer de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Reeds genomen beslissingen op bezwaar over die inhoudingen, genomen door de Sociale verzekeringsbank en het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen, gelden als besluiten van het College. Daartegen lopende beroepsprocedures worden door het College overgenomen. De wetswijziging werkt terug tot 1 januari 2006. In de brief is er met nadruk op gewezen dat hij uitsluitend bedoeld is om informatie te geven en dat het niet mogelijk is om daartegen bezwaar en beroep aan te tekenen.
1.2. Appellant heeft tegen de brief van 31 juli 2008 bezwaar gemaakt.
1.3. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen de brief van 31 juli 2008 bij besluit van 1 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2008 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
“Eiser heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen een wetswijziging. Een wetswijziging is geen besluit in de zin van de Awb aangezien de wetgever geen bestuursorgaan is. Voorts is de brief van 31 juli 2008 niet gericht op rechtsgevolg. De brief van 31 juli 2008 is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen besluit waartegen bezwaar en beroep openstond.”
1.5. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij ziek was, waardoor hij niet tijdig bezwaar kon maken.
1.6. Het College heeft gepersisteerd bij zijn in het besluit van 1 oktober 2008 neergelegde standpunt.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
“Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”
4. De Raad is van oordeel dat in de brief van 31 juli 2008 uitsluitend mededelingen van informatieve aard zijn opgenomen. Aan die mededelingen is geen enkel rechtsgevolg verbonden. Dit betekent dat die brief zich niet kwalificeert als een rechtshandeling, zodat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent voorts dat het College het bezwaar tegen die brief in het besluit op bezwaar van 1 oktober 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
5. Daaraan doet de kennelijk onjuiste vaststelling in de aangevallen uitspraak dat appellant bezwaar en beroep heeft aangetekend tegen een door de wetgever vastgestelde wetswijziging niet af. De Raad stelt op grond van de stukken vast dat het bezwaar van appellant gericht was tegen de brief van het College van 31 juli 2008 en zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van het College van 1 oktober 2008. Dat in de brief van 31 juli 2008 melding is gemaakt van een wetswijziging en dat appellant het met de inhoud van die wijziging wellicht niet eens is, betekent niet dat zijn bezwaar gericht was tegen die wetswijziging. De enkele omstandigheid dat in bezwaar en/of beroep gronden worden aangevoerd die gericht zijn tegen een algemeen verbindend voorschrift betekent niet dat het bezwaar of beroep tegen dat voorschrift is gericht. Op een algemeen verbindend voorschrift betrekking hebbende, bij wege van voorvraag aangevoerde gronden dienen, indien het bezwaar of beroep ontvankelijk is, bij de beoordeling van de gegrondheid van het bezwaar of beroep, voor zover daarvoor van belang, betrokken te worden. Het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, inhoudende dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, staat daaraan niet in de weg.
6. De beroepsgrond van appellant dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij wegens ziekte niet tijdig bezwaar kon maken, treft geen doel. Deze grond berust op de onjuiste stelling dat het bezwaar van appellant om die reden niet-ontvankelijk is verklaard.
7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
BvW