[appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland, (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2009, 07/4547 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 juni 2010.
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 27 april 2010.
1.1. Bij besluit van 16 december 1987 heeft (de rechtsvoorganger van) Uwv appellant, geboren 4 februari 1924, in verband met zijn psychische gesteldheid op grond van artikel 57, tweede lid, van de (inmiddels vervallen) Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) een bruikleenauto en een zogeheten leefkilometervergoeding toegekend.
1.2. Naar aanleiding van een verzoek van appellant, die inmiddels woonachtig was in Duitsland, om vervanging van zijn bruikleenauto heeft Uwv hem bij besluit van 15 april 1997, op grond van artikel 57, tweede lid, aanhef en onder c, van de AAW een vergoeding voor de aanschafkosten van een auto en een leefkilometervergoeding van maximaal 3500 km per jaar toegekend. Bij dit besluit is van belang geweest dat Uwv niet in staat was een bruikleenauto in het buitenland te beheren.
1.3. Op 9 december 2004 heeft appellant Uwv verzocht om vergoeding van de aanschafkosten van een nieuwe auto ter vervanging van de eerder door Uwv gefinancierde auto.
1.4. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat vanaf de inwerkingtreding van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) geen leefvervoersvoorzieningen meer kunnen worden verstrekt aan in het buitenland wonende verzekerden.
1.5. Bij besluit van 11 mei 2005 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 januari 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 mei 2005 ongegrond verklaard.
1.6. Bij uitspraak van 29 augustus 2007 heeft de Raad de uitspraak van 20 januari 2006 vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2005 vernietigd en Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.7. Bij besluit van 22 april 2008 heeft Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding van de aanschafkosten van een nieuwe auto tot een totaalbedrag van maximaal € 13.895,--. Voorts is besloten om de kosten van de autoverzekering en wegenbelasting over de jaren 2005 tot en met 2008 te vergoeden tot een bedrag van € 1.488,40. Daarbij is opgemerkt dat de kosten van (…) verzekering en wegenbelasting op het moment van vervanging van de huidige auto voor rekening van appellant komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met overwegingen over griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het besluit van 22 april 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep alleen betrekking heeft op het niet langer toekennen van een vergoeding voor de kosten van de autoverzekering en de wegenbelasting door Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het door appellant overgelegde mailbericht van W. Hensgens, claimbeoordelaar voorzieningen, niet worden aangenomen dat namens Uwv uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan, die bij appellant de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat de vergoeding van de kosten van autoverzekering en wegenbelasting ook in de toekomst zou worden voortgezet.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat de kosten voor autoverzekering en wegenbelasting abusievelijk zijn verstrekt. Naar de mening van appellant is de aanspraak voor vergoeding van deze kosten gelegen in het regime van de AAW en het daarop gebaseerde beleid van Uwv. De overgelegde mail van Hensgens impliceert geen beroep op het vertrouwensbeginsel, maar een toelichting van de stelling van appellant dat sprake is van een wettelijke grondslag voor vergoeding van de betreffende kosten.
3.2. Uwv heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Uwv heeft aangevoerd dat de aan appellant toegekende vervoersvoorziening aanvankelijk in bruikleen was verstrekt. Daarbij ontving appellant een zogeheten lage kilometervergoeding voor het gebruik van de auto. Omdat de auto eigendom bleef van de rechtsvoorganger van Uwv, bleven de kosten van autoverzekering en wegenbelasting voor rekening van deze rechtsvoorganger. In verband met de verhuizing van appellant naar het buitenland is de vervoersvoorziening omgezet in een vergoeding voor de aanschafkosten van een auto met daarbij een zogeheten hoge kilometervergoeding. In het bedrag van deze hoge kilometervergoeding is de vergoeding van de kosten van autoverzekering en wegenbelasting verdisconteerd. Voortzetting van de afzonderlijke vergoeding van genoemde kosten berust op een omissie. Uwv acht zich niet gehouden tot het voortzetten van deze fout.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtbank op goede gronden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat het geding beperkt is tot de vraag of Uwv op goede gronden heeft besloten tot het niet langer afzonderlijk vergoeden van de kosten van autoverzekering en wegenbelasting van de auto, waarvan Uwv bij besluit van 22 april 2008 reeds de aanschafkosten voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht.
4.3. Blijkens de gedingstukken, daaronder mede begrepen het rapport van de arbeidsdeskundige M. Canisius van 16 april 2008, moet verder worden vastgesteld dat appellant sinds de vervanging van zijn auto in 1997 tevens in aanmerking is gebracht voor een hoge kilometervergoeding. Deze vergoeding is vastgesteld op het vergoeden van maximaal 3500 km naar een bedrag van € 0,40 per kilometer (op jaarbasis). Met Uwv gaat de Raad er van uit dat in deze hoge kilometervergoeding de kosten van autoverzekering en wegenbelasting zijn verdisconteerd.
4.4. Voorts stelt de Raad vast dat appellant tot 2005 naast genoemde hoge kilometervergoeding per abuis tevens (afzonderlijk) vergoeding heeft gekregen van de kosten van autoverzekering en wegenbelasting. Met Uwv is de Raad van oordeel dat de (afzonderlijke) vergoeding van deze kosten sinds de toekenning van de hoge kilometervergoeding een onverschuldigde betaling betreft, nu deze kosten anders twee maal voor vergoeding in aanmerking zouden worden gebracht.
4.5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld CRvB 30 juli 2008, LJN BD9312), komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.6. Naar het oordeel van de Raad is onvoldoende reden aanwezig om te oordelen dat het bestreden besluit in het licht van bovenstaande norm niet genomen mocht worden. Bij besluit van 22 april 2008 heeft Uwv voor de periode 2005 - 2008 de dubbele vergoeding van de kosten voor autoverzekering en wegenbelasting voortgezet. De Raad ziet geen aanleiding om te oordelen dat Uwv in het licht van genoemde norm gehouden zou zijn tot verdere voortzetting van deze dubbele vergoeding. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en M.I. ‘t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.