ECLI:NL:CRVB:2010:BN0639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1040 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tuinonderhoud

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een aanvraag voor bijzondere bijstand had ingediend voor de kosten van sanering van zijn tuin. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, omdat de kosten van tuinonderhoud volgens het College behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die uit het reguliere inkomen van appellant moeten worden voldaan. Appellant had een offerte ingediend voor de sanering van zijn tuin, maar het College oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het College bevestigd, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 18 mei 2010 was appellant niet aanwezig, maar het College werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad overwoog dat de kosten van tuinonderhoud niet als bijzondere bijstand konden worden aangemerkt, omdat appellant niet plotseling met hoge kosten was geconfronteerd en er geen bewijs was dat de toestand van de tuin de gezondheid van appellant in gevaar bracht.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt dat kosten voor regulier tuinonderhoud in beginsel uit het reguliere inkomen moeten worden gedekt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit anders maken.

Uitspraak

09/1040 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2009, 07/2950 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College)
Datum uitspraak: 29 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Op 26 oktober 2006 heeft appellant bij het College een verzoek om bijzondere bijstand ingediend voor - voor zover in dit geding van belang - de kosten van sanering van zijn tuin. Bij de aanvraag is een offerte gevoegd, waarin de te verrichten werkzaamheden zijn begroot op een bedrag van € 7.155,25.
1.2. Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het College de bezwaren tegen het besluit van 10 januari 2007 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is, onder verwijzing naar artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), ten grondslag gelegd dat de kosten van tuinaanleg en tuinonderhoud behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten in beginsel uit het reguliere inkomen bekostigd dienen te worden. Het College heeft appellant niet tegengeworpen dat hij destijds een woning met tuin heeft betrokken, maar werpt appellant wel tegen dat er geen regelmatig onderhoud aan de tuin is gepleegd. Voorts is het College uit de door appellant met betrekking tot zijn benauwdheidsklachten overgelegde medische verklaring niet gebleken dat er een causaal verband is tussen de toestand van de tuin en deze klachten. Het College is tot de conclusie gekomen dat in dit geval geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 21 juni 2005,
LJN AT8533. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de kosten van tuinonderhoud behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, die behoudens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet (Abw) in verbinding met artikel 39, eerste lid, van de Abw, uit het reguliere inkomen dienen te worden voldaan. Kiest men ervoor zijn tuin niet regelmatig te (laten) onderhouden, zodat op den duur sprake is van achterstallig onderhoud met eventuele meerkosten, dan geldt in beginsel hetzelfde, zij het dat in dat geval reservering vooraf of gespreide betaling achteraf is aangewezen. De Raad ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen binnen het kader van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.3. De Raad is evenals het College en de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de offerte voor de kosten van de sanering, de hier aan de orde zijnde kosten vallen onder de kosten van het (reguliere) tuinonderhoud, zodat deze kosten - behoudens bijzondere omstandigheden - uit het reguliere inkomen van appellant dienen te worden voldaan.
4.4. Uit de gedingstukken, waaronder foto’s van de tuin, en de bevindingen tijdens het op 14 juli 2008 door de rechtbank ingestelde onderzoek ter plaatse, blijkt genoegzaam dat de tuin van appellant ten tijde in geding aan een grondige onderhoudsbeurt toe was en dat daaraan ook kosten waren verbonden. Zoals de Raad in de hiervoor genoemde uitspraak heeft overwogen, betekent dat op zichzelf nog niet dat voor die kosten zonder meer bijzondere bijstand dient te worden verleend.
4.5. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens onderschrijft de Raad het standpunt van de rechtbank en het College dat niet is gebleken dat de tuin van appellant dusdanig was overwoekerd met planten, onkruid en afval dat de gezondheid van appellant daarmee in gevaar kwam. Ook de Raad acht de door appellant in het geding gebrachte medische gegevens daarvoor onvoldoende. De Raad kan zich in grote lijnen vinden in de overwegingen van de rechtbank dienaangaande, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
4.6. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij niet in staat is (geweest) de tuin zelf te onderhouden en dat de tuin aanvankelijk vanwege door de Stichting Verzorgingshuis De Gooyer werd onderhouden. De Raad overweegt daaromtrent dat niet is gebleken dat appellant plotseling werd geconfronteerd met (hoge) kosten van tuinonderhoud. In dat verband ziet de Raad onvoldoende grondslag voor het standpunt dat appellant, nadat hem was gebleken dat de hiervoor genoemde stichting geen onderhoud meer verrichtte, niet in staat is geweest om er tijdig in te voorzien dat zijn tuin tegen een redelijke vergoeding door een derde zou worden onderhouden.
4.7. De Raad komt tot de conclusie dat in dit geval geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Dit betekent dat het College de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht op deze grond heeft gehandhaafd.
4.8. Het hoger beroep van appellant slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak - voor zover deze is aangevochten - dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J.M. Tason Avila.
AV