[appellant], zonder bekend adres (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 april 2008, 07/1281 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juli 2010
Namens appellant heeft mr. S. Demirtas, advocaat te Nieuwegein, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010. Voor appellant is mr. Demirtas verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.E.M. Buffart-Lammerink, werkzaam bij de gemeente Zutphen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Na de afwijzing van enkele eerdere aanvragen om bijstand, heeft appellant op 14 april 2006 wederom een aanvraag om bijstand ingediend. Die aanvraag is bij besluit van 12 juni 2006 afgewezen op de grond dat appellant niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres. Het tegen het besluit van 12 juni 2006 gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 oktober 2006 ongegrond verklaard. Het tegen het besluit van 16 oktober 2006 ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen bij uitspraak van 8 december 2006 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2. Op 7 december 2006 heeft appellant andermaal een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het College die aanvraag afgewezen op onder andere de grond dat in voldoende mate is vastgesteld dat appellant zijn hoofdverblijf niet heeft op het door hem opgegeven adres. Het tegen het besluit van 10 januari 2007 gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juni 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat in het onderhavige geval de beoordelingsperiode loopt van 7 december 2006 tot en met
10 januari 2007.
4.2. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad ligt het, indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de belanghebbende een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.3. Appellant is daarin naar het oordeel van de Raad niet geslaagd. Appellant heeft, evenals bij enige eerdere aanvragen, verklaard op het adres [adres] te [woonplaats] zijn hoofdverblijf te hebben. Naar het oordeel van de Raad is met die enkele verklaring niet aangetoond dat appellant, anders dan voorheen, ten tijde in dit geding van belang feitelijk op het opgegeven adres woonde en voldeed aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Daar komt nog bij dat op verzoek van het College door de Sociale Recherche Deventer in de periode van 13 december 2006 tot en met
7 januari 2007 observaties zijn verricht bij het door appellant opgegeven adres. De resultaten daarvan wijzen niet uit dat appellant op en na 7 december 2006 daar zijn hoofdverblijf had. Bij de 33 verrichte observaties werd de auto van appellant immers slechts zesmaal op de parkeerplaats bij het opgegeven adres aangetroffen, brandde de verlichting in de woning slechts zelden en werd met behulp van een markering op de deur geconstateerd dat appellant zeker niet, zoals hij had gesteld, iedere nacht op het opgegeven adres doorbracht. De Raad is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de aanvraag om bijstand van appellant van 7 december 2006 terecht is afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Omdat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd, is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en J.N.A. Bootsma en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2010.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.