ECLI:NL:CRVB:2010:BN0614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4855 WWB + 09-4856 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de vereiste gegevensverstrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin hun aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling is gesteld. Appellanten dienden op 16 januari 2008 een aanvraag in, maar hebben niet alle gevraagde gegevens tijdig overgelegd. Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst heeft hen herhaaldelijk verzocht om ontbrekende gegevens, waaronder leesbare giroafschriften van hun rekeningen. Ondanks deze verzoeken hebben appellanten niet voldaan aan de eisen, wat leidde tot de beslissing van het Dagelijks Bestuur om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het Dagelijks Bestuur onterecht heeft gehandeld door hun aanvraag niet in behandeling te nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Dagelijks Bestuur terecht om de gevraagde gegevens heeft verzocht en dat appellanten onvoldoende hebben gedaan om aan deze verzoeken te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellanten niet onevenredig was in verhouding tot het doel van de gegevensverstrekking, namelijk het beoordelen van hun recht op bijstand. De Raad heeft ook geconcludeerd dat appellanten voldoende tijd hebben gehad om de gevraagde gegevens te verstrekken en dat het Dagelijks Bestuur bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellanten om schadevergoeding is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

09/4855 WWB
09/4856 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 juli 2009, 08/775 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 6 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Dagelijks Bestuur heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 16 januari 2008 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 4 februari 2008 heeft het Dagelijks Bestuur appellanten uitgenodigd voor een gesprek op 11 februari 2008 en hen verzocht hierbij een aantal voor de behandeling van de aanvraag ontbrekende gegevens te verstrekken. Aangezien appellanten tijdens het gesprek op 11 februari 2008 de gevraagde gegevens niet volledig hebben verstrekt heeft het Dagelijks Bestuur hen bij brief van 12 februari 2008 verzocht de ontbrekende gegevens, waaronder alle afschriften van de op naam van appellanten staande girorekeningen over de periode van 1 november 2007 tot en met 16 januari 2008, uiterlijk 19 februari 2008 in te leveren. Naar aanleiding van dit verzoek hebben appellanten afschriften overgelegd van girorekening [rekeningnummer] waarop de mutaties en de saldi onleesbaar zijn gemaakt. Bij brief van 22 februari 2008 heeft het Dagelijks Bestuur appellanten nogmaals verzocht de ontbrekende gegevens uiterlijk op 29 februari 2008 over te leggen. Daarbij heeft het Dagelijks Bestuur appellanten erop gewezen dat, indien zij niet aan dit verzoek voldoen, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.2. Bij besluit van 5 maart 2008 heeft het Dagelijks Bestuur de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd.
1.3. Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Inzage in bank-/giroafschriften van een betrokkene met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode is als regel noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Dagelijks Bestuur dan ook terecht verzocht om alle afschriften van de op naam van appellanten staande girorekeningen over de periode van 1 november 2007 tot en met 16 januari 2008. Vaststaat dat appellanten op 29 februari 2008 geen volledig leesbare afschriften van die girorekeningen hadden overgelegd. De Raad volgt appellanten niet in hun stelling dat op basis van de door hen verstrekte gegevens het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Zo maakt het gedeeltelijk onleesbaar maken van de overgelegde giroafschriften het niet mogelijk te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre, appellanten over middelen beschikken die in het kader van de bijstandsverlening in aanmerking moeten worden genomen.
4.3. Het beroep van appellanten op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan naar het oordeel van de Raad evenmin slagen. Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 15 april 2008, LJN BC9669) neemt de Raad bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in welke mate de belanghebbende in een concreet geval verplicht is gegevens te verstrekken als uitgangspunt, dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig mag zijn aan het met de verstrekking van de gegevens nagestreefde doel en dat dit doel niet op een voor de belanghebbende minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. De Raad is niet gebleken dat het Dagelijks Bestuur op minder ingrijpende wijze dan door het opvragen van, voor zover hier van belang, giroafschriften het recht op bijstand van appellanten kon beoordelen.
4.5. Nu voorts niet in geschil is dat appellanten voldoende tijd hebben gehad om de door het Dagelijks Bestuur verlangde gegevens (volledig) te verstrekken, stelt de Raad vast dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is voldaan. Het Dagelijks Bestuur was derhalve bevoegd de aanvraag van appellanten buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het Dagelijks Bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek van appellanten om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
AV