[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2008, 07/2716 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 juni 2010
Namens appellant heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Appellant ontving sinds 6 augustus 2001 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant is op 7 december 2006 aangemeld voor een traject bij het re-integratiebedrijf Agens. Het doel van het traject was uitstroom naar reguliere arbeid. Appellant heeft op 28 december 2006 geweigerd het trajectplan te ondertekenen.
1.2. Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2007 verlaagd met honderd procent gedurende een maand op de grond dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en dat hij zijn trajectplan niet heeft ondertekend.
1.3. Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2007 ongegrond verklaard. Aan de verlaging van de bijstand wordt ten grondslag gelegd dat appellant door diverse eisen te stellen aan het traject en steeds te weigeren zijn trajectplan te ondertekenen niet de medewerking heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. Aldus heeft hij geen gebruik gemaakt van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling met als gevolg dat die voorziening geen doorgang heeft gevonden. Daarbij is overwogen dat er geen dringende reden is om van oplegging van een maatregel af te zien.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 26 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is, voor zover hier van belang, de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college van burgemeester en wethouders de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening - in dit geval: de Maatregelenverordening Vlaardingen 2004 (hierna: de Maatregelenverordening) - indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.3. In artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening is bepaald dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.4. Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder b, van de Maatregelenverordening valt onder gedragingen van de tweede categorie het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.5. Ingevolge artikel 8, derde lid, onder c, van de Maatregelenverordening valt onder gedragingen van de derde categorie het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
4.6. In artikel 9, aanhef en onder b en c, van de Maatregelenverordening is bepaald dat de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt vastgesteld op vijfentwintig respectievelijk honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede respectievelijk derde categorie.
4.7. Vaststaat dat appellant op 7, 12 en 21 december 2006 gesprekken heeft gevoerd in verband met het opstarten van een concreet traject bij Agens gericht op uitstroom naar regulier werk. Tijdens het gesprek op 21 december 2006 tussen appellant, zijn werkconsulent en een medewerker van Agens is de afspraak gemaakt dat Agens een traject aanbiedt waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden om appellant te laten uitstromen naar een baan op administratief gebied en, indien dit niet mogelijk is, dat appellant zich breder opstelt en ook kijkt naar andere beroepen. Appellant heeft tijdens de vervolgafspraak op 28 december 2006 geweigerd het trajectplan te ondertekenen, omdat, zoals hij ter zitting verklaard heeft, hij er geen vertrouwen in had dat Agens hem daadwerkelijk ging begeleiden naar een baan op administratief gebied.
4.8. De Raad is van oordeel dat het re-integratietraject bij Agens in voldoende mate was toegesneden op het individuele geval van appellant. Er is daarbij immers rekening gehouden met de voorkeur van appellant voor een administratieve functie boven andere banen. Het traject zou ook scholing omvatten, als dat noodzakelijk zou zijn om de positie van appellant te versterken. Appellant heeft ter zitting erkend dat hem niet de toezegging is gedaan dat hem uitsluitend werk op administratief terrein zal worden aangeboden. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat de weigering het trajectplan te ondertekenen appellant niet kan worden verweten. Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de Raad dan ook voort dat het College op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand te verlagen.
4.9. Het betoog van appellant dat de hem verweten gedraging moet worden gekwalificeerd als het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling in de zin van artikel 8, tweede lid, onder b, van de Maatregelenverordening, faalt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder c, van de Maatregelenverordening. Appellant heeft immers door zijn weigering het trajectplan te ondertekenen geen gebruik gemaakt van een concrete in dat plan aangegeven voorziening - zoals met appellant op 21 december 2006 nader besproken - gericht op arbeidsinschakeling, hetgeen geleid heeft tot het geen doorgang vinden van die voorziening. Met toepassing van de in 4.5 en 4.6 genoemde bepalingen wordt deze gedraging gesanctioneerd met een verlaging van de bijstand met honderd procent gedurende een maand.
4.10. Appellant heeft aangevoerd dat hij in de laatste maanden van 2006 en de eerste maanden van 2007 in voldoende mate is blijven solliciteren waardoor hij geen concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk heeft verspeeld en dat een 100% maatregel hard is voor iemand die alleenstaand is. De Raad ziet hierin echter geen grond voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van appellant het College aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB en artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening de verlaging van de bijstand vast te stellen op minder dan honderd procent van de bijstandsnorm. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Maatregelenverordening, zodat het College niet bevoegd was van de verlaging van de bijstand af te zien.
4.11. Dit voert tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2010.