ECLI:NL:CRVB:2010:BN0241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5314 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd verworpen. Het Uwv had op 14 december 2007 besloten om de WAO-uitkering van appellante te verlagen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Appellante, die op jonge leeftijd ernstig verbrand was, stelde dat haar medische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat en dat de functie van baliemedewerker voor haar niet toegankelijk was vanwege haar littekens. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML of de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er een kans op langdurig verzuim was, en dat de ontoegankelijkheid van de functie baliemedewerker geen bespreking behoefde, aangezien dit een reservefunctie betrof. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder kostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, met T.J. van der Torn als griffier, en vond plaats op 2 juli 2010. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen en de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

08/5314 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 juli 2008, 08/571 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. J.T.F. van Berkel van SRK Rechtsbijstand hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer.
De zitting vond plaats op 19 juni 2009. Namens appellante verscheen mr. Van Berkel. Namens het Uwv verscheen mr. G.G. Prijor.
De Raad heropende het onderzoek en legde het Uwv enkele vragen ter beantwoording voor. Daarop antwoordde het Uwv met de inzending van een rapport van 11 augustus 2009 van de bezwaarverzekeringsarts.
De vervolgzitting vond plaats op 21 mei 2010. Appellante was afwezig. Het Uwv liet zich vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 14 december 2007 dat het Uwv ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) nam. Met dat besluit handhaaft het Uwv ondanks het bezwaar van appellante zijn besluit van 1 juni 2007, waarbij hij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 augustus 2007 verlaagde naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellante is geboren op [datum] 1967. Op 3-jarige leeftijd raakte zij ernstig verbrand aan de linker lichaamshelft.
3.2. Appellante werkte laatstelijk als administratief (magazijn-) medewerkster. Dat werk staakte zij op 8 december 1993 in verband met arm-, schouder- en handklachten, die verband hielden met de gevolgen van de verbrandingen. Haar eigen werk kan zijn niet meer doen.
3.3. Appellante kreeg een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
3.4. De verzekeringsarts onderzocht appellante op zijn spreekuur en beschikte over inlichtingen van de behandelende reumatoloog. Hij stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op met daarin beperkingen voor het verrichten zwaar fysiek werk. De bezwaarverzekeringsarts is het op basis van zijn dossieronderzoek eens met de FML.
3.5. De arbeidsdeskundige selecteerde vijf functies met een belasting binnen de grenzen van de FML en berekende een loonverlies van ongeveer 17%.
4.1. In hoger beroep herhaalt appellante als beroepsgrond dat haar medische beperkingen in de FML zijn onderschat. De functie baliemedewerker is voor haar niet toegankelijk, doordat zij vanwege brandwonden op haar gezicht en haar arm onvoldoende representatief is. Appellante voert in dat verband ook aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was, nu de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting niet bijwoonde; als gevolg van zijn afwezigheid kon de bezwaarverzekeringsarts zich geen beeld vormen over de ontsierende littekens. Verder moet zij geregeld huidcorrecties- en transplantaties ondergaan waardoor een meer dan regulier ziekteverzuim is te verwachten.
5.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat tot twijfel aan de juistheid van de FML of de geschiktheid van de functies.
5.2.1. De rechtbank verwierp de beroepsgrond over het bovenmatig ziekteverzuim met de volgende overweging:
“Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij voor het laatst in 2003 is geopereerd en dat zij de eerstvolgende keer in november 2008 zal worden geopereerd. Voorts heeft zij verklaard dat zij bij haar huidige werkgever zelden ziek is. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gebleken van de door eiseres gestelde kans op langdurig verzuim”.
5.2.2. De Raad onderschrijft deze overweging.
5.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beroepsgrond over de ontoegankelijkheid van de functie baliemedewerker geen bespreking behoeft, nu dit een reservefunctie betreft, die niet aan de schatting ten grondslag ligt. Datzelfde geldt, wat daarvan ook overigens van zij, voor de beroepsgrond met betrekking tot aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting.
6. Het hoger beroep slaagt niet en de Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
RK