ECLI:NL:CRVB:2010:BM9810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4703 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van te verrekenen huurinkomsten uit verhuur in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontvangt sinds 1 december 1995 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage heeft bij besluit van 23 januari 2007 de te verrekenen inkomsten uit verhuur vastgesteld op € 228,41 per maand, gebaseerd op een huurprijs van € 459,90 en eigenaarslasten van € 231,49. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar op 16 april 2007, waarbij de te verrekenen huurinkomsten werden aangepast naar € 151,09 in januari 2007 en € 111,09 vanaf februari 2007.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het College in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door uit te gaan van een hoger huurbedrag dan eerder genoemd in een brief van 6 december 2006, waarin een bedrag van € 380,-- per maand werd genoemd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat er geen uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad concludeert dat de situatie zoals beschreven in de brief van 6 december 2006 niet van toepassing was in dit geval.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 22 juni 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en E.E.V. Lenos als leden, in aanwezigheid van N.M. van Gorkum als griffier.

Uitspraak

08/4703 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2008, 07/3671 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Ramsoedh, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend. Mr. Ramsoedh heeft hierop bij brief van 12 december 2008 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sedert 1 december 1995 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. In verband met de verhuur aan haar dochter van de sinds januari 2004 in eigendom aan appellante toebehorende woning op het adres [adres] te [woonplaats], heeft het College appellante bij brief van 6 december 2006 verzocht om nadere informatie ten einde de inkomsten uit verhuur te kunnen berekenen die met de bijstand van appellante dienen te worden verrekend. Appellante is tevens verzocht het formulier “waardering zelfstandige woning” van de Huurcommissie in te vullen, op basis waarvan de huurprijs van de woning op het adres [adres] kan worden vastgesteld. Het College heeft in deze brief aangegeven dat bij het niet tijdig inzenden van de gevraagde informatie, uitgegaan zal worden van een commerciële huurwaarde van € 380,--, gebaseerd op vergelijkbare huurwoningen uit de omgeving. Uitgaande van een aan de woning verbonden bedrag aan eigenaarslasten van € 225,--, zal alsdan met ingang van 1 januari 2007 een bedrag aan inkomsten uit verhuur van € 155,-- maandelijks met de bijstand van appellante worden verrekend.
1.3. Vervolgens heeft het College naar aanleiding van de van appellante ontvangen informatie bij besluit van 23 januari 2007 de te verrekenen inkomsten uit verhuur vanaf 1 januari 2007 vastgesteld op € 228,41 per maand, uitgaande van een huurprijs van € 459,90 en een bedrag aan eigenaarslasten van € 231,49.
1.4. Bij besluit van 16 april 2007 heeft het College - voor zover in dit geding van belang - het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2007 gegrond verklaard in die zin dat op grond van een nadere vaststelling van de huurprijs en de eigenaarslasten, de met de bijstand van appellante te verrekenen huurinkomsten in januari 2007 zijn bepaald op € 151,09 en vanaf 1 februari 2007 op € 111,09 per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt naar aanleiding van de aangevoerde gronden tot de volgende beoordeling.
4.1. Door appellante is in hoger beroep uitsluitend betoogd dat het College heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door bij de vaststelling van de maandelijks te verrekenen inkomsten uit verhuur uit te gaan van een hoger huurbedrag dan het in de brief van 6 december 2006 genoemde bedrag van € 380,-- per maand.
4.2. Naar het oordeel van de Raad faalt dit betoog. Zoals de Raad herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. In de onder 1.2 genoemde brief ziet de Raad geen aanleiding het beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren, reeds omdat de in die brief aangeduide situatie (die zag op het niet tijdig aanleveren van gegevens) in dit geval niet aan de orde was.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.M. van Gorkum.
AV