[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 juni 2010
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 13 februari 2009, kenmerk BZ 48160, JZ/E70/2009, genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, na verwijzing naar de meervoudige kamer, plaats-gevonden op 29 april 2010. Appellante is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1948, is gelijkgesteld met de vervolgde en als zodanig uitkeringsgerechtigde op grond van de Wuv. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellante in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsklachten van haar moeder.
1.2. In augustus 2008 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om een voorziening in de kosten van osteopathie-behandeling, gericht op het wegnemen van door haar psychische klachten veroorzaakte spanningsklachten in nek en schouders.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 17 november 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, overeenkomstig uitgebracht medisch advies, overwogen - samengevat - dat osteopathie een vorm van manuele therapie is waarmee lichamelijke klachten worden behandeld, en dat psychische of psychosomatische klachten voor die therapie geen indicatie vormen.
1.3. In bezwaar en beroep heeft appellante, mede onder verwijzing naar een verslag van de haar behandelend osteopaat T. Kouwenberg, aangevoerd dat sprake is van spanningen in haar lichaam die haar psychotherapeut niet kan wegnemen maar wel door manipulatie van gewrichten en steunweefsel door haar osteopaat tot aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht.
1.4. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd, nader aangevuld met een uitvoerige reactie van haar geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas, over de aard en doelstelling van de osteopathie-behandeling.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Namens verweerster is nader aangegeven dat vergoeding van osteopathie-behandeling in dit geval is gevraagd met het oog op psychosomatische klachten, terwijl deze behandeling naar aard en methodiek is gericht op de normalisatie van een gestoorde gewrichtsfunctie door het toepassen van een zekere handgreep (manipulatie). De aard van de uitgangspunten van deze manuele therapie/osteopathie (en ook chiropraxie) impliceert dat deze methoden beogen organische, structurele aandoeningen of afwijkingen te behandelen door het manipuleren van gewrichten en andere structuren. Aan spierspanningsklachten (hypertonie) als uiting van psychische klachten ligt in principe geen organische oorzaak ten grondslag. Daarom is de manuele therapie/osteopathie, hoewel op zich een erkende behandelvorm, niet geïndiceerd te achten bij dergelijke klachten. Dat ten aanzien van fysiotherapeutische behandeling van causale somatoforme pijnklachten, zoals een hypertonie van de nek- en/of schoudermusculatuur, onder omstandigheden wel positief is geadviseerd berust in beginsel op de spierontspannende werking van massagetechnieken zoals die door fysiotherapeuten wordt toegepast, aldus verweerster.
2.2. De Raad heeft, gelet op de onder 2.1 weergegeven nadere motivering, in de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunt gevonden om het standpunt van verweerster, dat geen sprake is van een voor vergoeding in aanmerking komende medische behandeling, onjuist te oordelen. De omstandigheid dat appellante naar haar stelling veel baat heeft bij een osteopathie-behandeling acht de Raad te zeer subjectief om als toekenningscriterium te kunnen dienen bij aanspraken op grond van de Wuv.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.