ECLI:NL:CRVB:2010:BM9718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6147 MPW + 08/6148 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functioneel leeftijdsontslag en invaliditeitspensioen voor militair

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in militaire dienst was van 1966 tot 2003, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een militair invaliditeitspensioen en geneeskundige verzorging in verband met een ongeval dat hij in 1984 had. De rechtbank had eerder de verzoeken van appellant afgewezen, en de Centrale Raad van Beroep moest nu beoordelen of deze afwijzing terecht was.

De rechtbank benoemde orthopedisch chirurg C.J. Tseng als deskundige om te onderzoeken of er sprake was van invaliditeit met dienstverband. Tseng concludeerde in zijn rapport dat de röntgenfoto's van appellant, gemaakt kort na het ongeval, al slijtage vertoonden die pre-existent was. Dit betekende dat de artrose niet het gevolg was van het ongeval, maar al eerder aanwezig was. De Raad volgde de conclusie van Tseng en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze conclusie rechtvaardigden.

Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte een orthopedisch chirurg had ingeschakeld in plaats van een neuroloog, maar de Raad oordeelde dat Tseng voldoende deskundigheid bezat om de vragen te beantwoorden die aan hem waren voorgelegd. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding te zien voor proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan op 10 juni 2010 en bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de verzoeken van appellant om een invaliditeitspensioen en geneeskundige verzorging werden afgewezen.

Uitspraak

08/6147 MPW + 08/6148 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 september 2008, 05/7942 en 05/7926 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Defensie als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Defensie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 10 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris van Defensie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Groenhart, werkzaam bij de ACOM. De Staatssecretaris van Defensie heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H. Souren, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant, geboren in 1948, was in militaire dienst van 24 mei 1966 tot 1 juli 2003. Met ingang van 1 juli 2003 is aan appellant functioneel leeftijdsontslag verleend.
2.2. In een brief van 4 juli 2004 heeft appellant verzocht hem in aanmerking te brengen voor een militair invaliditeitspensioen en voor geneeskundige verzorging in verband met een tijdens de dienst aan hem in 1984 overkomen ongeval.
2.3. Vervolgens is ten aanzien van appellant een militair geneeskundig onderzoek (MGO) ingesteld. Van dat onderzoek is op 4 november 2004 een rapport opgemaakt. Op grond van de uitslag van dit onderzoek heeft de minister afwijzend op de verzoeken van appellant beslist, welke afwijzingen na bezwaar zijn gehandhaafd bij besluiten van
4 oktober 2005.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de namens appellant tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
4.1. De Raad sluit zich aan bij het door de rechtbank aangegeven wettelijk kader. In dit geding moet daarom de vraag worden beantwoord of de minister terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband in de zin van artikel E11, eerste lid, van de - per 1 juni 2001 ingetrokken - Algemene militaire pensioenwet (Amp), zoals dat artikellid luidde ten tijde hier in geding.
4.2. De Raad overweegt verder als volgt.
4.2.1. Appellant heeft aangevoerd dat hij als gevolg van een dienstongeval op 6 oktober 1984 lijdt aan rug- en nekklachten, die uiteindelijk uitmondden in nekhernia’s waaraan appellant op 10 juli 2003 werd geopereerd. In het kader van het MGO is informatie ingewonnen bij de behandelend artsen van appellant en is appellant onderzocht door drs. H. Yard, medisch specialistisch adviseur voor orthopedische aandoeningen. Een en ander heeft de minister tot de conclusie geleid dat het dienstongeval niet heeft geleid tot de aandoening van appellant aan de halswervelkolom en aan de wervelkolom.
4.2.2. De rechtbank heeft orthopedisch chirurg C.J. Tseng als deskundige benoemd ten behoeve van een onderzoek naar - kort gezegd - de vraag of er sprake is van invaliditeit met dienstverband. De deskundige heeft het medisch dossier, waaronder röntgenfoto’s, van appellant bestudeerd en de behandelend neurochirurg en de huisarts van appellant geraadpleegd. Verder heeft de deskundige appellant medisch onderzocht. In zijn rapport van 5 december 2007 heeft de deskundige meegedeeld dat op de röntgenfoto’s van de nek van 13 november 1984 en 15 maart 1985 verschijnselen van slijtage te zien zijn, met name spondylofytvorming en foramenvernauwing. Secundaire artrose (secundaire slijtage) zou het gevolg kunnen zijn van een trauma, maar de vorming van secundaire artrose heeft lange tijd nodig. De artrose, zoals te zien op de genoemde röntgenfoto’s van de cervicale wervelkolom is volgens de deskundige pre-existent, omdat deze artrose al op foto’s te zien is, die zo kort na het ongeval zijn gemaakt. Deze afwijkingen hebben later aanleiding gegeven tot zoveel wortelprikkeling dat de neurochirurg besloten heeft om de nek diverse malen te opereren. Volgens de deskundige kunnen de in 1984 en 1985 geconstateerde afwijkingen evenmin het gevolg zijn van een letsel elders in de wervelkolom als gevolg van de val. Artrose elders in de wervelkolom ontstaat als gevolg van een abnormale belasting van de segmenten boven of onder een bewegingssegment waar de beweeglijkheid is afgenomen en heeft ook tijd nodig om zich te ontwikkelen.
4.2.3. De rechtbank heeft doorslaggevende waarde toegekend aan het rapport van de deskundige Tseng. Dat is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geboden. In navolging van de rechtbank is de Raad van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat de rechtbank meer waarde had moeten toekennen aan een rapport van neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser. In de kern komen de conclusies van Matser erop neer dat uit geen van de (medische) gegevens van appellant blijkt dat hij vóór 1984 al last had van pijnklachten aan de nek. Hiermee worden echter niet de bevindingen van Tseng weersproken.
4.2.4. De Raad volgt appellant niet in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte een orthopedisch chirurg als deskundige heeft geraadpleegd en niet een neuroloog. Daartoe overweegt de Raad dat ook een orthopedisch chirurg de deskundigheid bezit om de vragen als verwoord in de brief van de rechtbank aan de deskundige, waartoe met name een interpretatie van de genoemde röntgenfoto’s nodig was, te beantwoorden.
4.2.5. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD