[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2009, 08/1379 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juni 2010
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
1. Appellant is op 6 januari 1995 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur in verband met whiplashklachten ten gevolge van een aanrijding. Na de voor appellant geldende wachttijd van 52 weken is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. In het kader van het aangepaste Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434) is appellant aan een medisch en arbeidskundig onderzoek onderworpen. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 juni 2007 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ingaande 5 december 2006 is vastgesteld op 45 tot 55%. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van 21 juni 2007 op een ondeugdelijke motivering berust. In verband daarmee heeft zij het beroep van appellant in haar uitspraak van 25 maart 2008 gegrond verklaard, het besluit van
21 juni 2007 vernietigd en het Uwv de opdracht gegeven met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 25 maart 2008 heeft het Uwv op 11 juli 2008 een nieuw besluit genomen (hierna: het bestreden besluit). De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij onder meer overwogen dat bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter in zijn rapportage van 8 juli 2008, waarin hij een nadere toelichting heeft gegeven bij de beperkingen op items 2.8 (Omgaan met conflicten) en 5.9 (Afwisseling van houding), voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze beperkingen dienen te worden uitgelegd. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat, mede gelet op de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk van 9 juli 2008, voldoende vaststaat dat appellant geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten inpakker (Sbc-code 111190), telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) en parkeercontroleur
(Sbc-code 342022).
4. In hoger beroep voert appellant aan dat de nadere motivering van de bezwaararbeidsdeskundige niet toereikend is. Hij herhaalt zijn stelling dat niet is gebleken dat in de geselecteerde functies geen (ontoelaatbare) overschrijding plaatsvindt ten aanzien van de beperkte items 2.8 (Omgaan met conflicten) en 5.9 (Afwisseling van houding). Het Uwv heeft volgens appellant aan de door de rechtbank bij haar uitspraak van 25 maart 2008 gegeven opdracht onvoldoende uitvoering gegeven, zodat de rechtbank het beroep van appellant ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De Raad stelt vast dat de rechtbank in haar uitspraak van 25 maart 2008 de (juistheid van de) door bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke op 22 maart 2007 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst heeft onderschreven. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of met de nadere rapportage van bezwaarverzekeringsarts De Kanter voldoende inzicht is verkregen in de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid en de op de FML gegeven toelichting stand houdt.
5.3.1. In zijn rapportage van 9 juli 2006 heeft verzekeringsarts L.W. Kiers aangegeven dat er in psychisch opzicht nagenoeg geen beperkingen zijn vast te stellen, doch dat appellant op een ‘aantal punten’ het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Vervolgens laat Kiers na om deze ‘punten’ te vertalen in beperkingen in de FML. Gelet op het feit dat appellant niet alleen beperkt is ten aanzien van de fysieke belasting maar ook ten aanzien van de psychische belasting voor wat betreft bovennormale inspanning en daarmee derhalve de bevindingen en conclusies van Kiers onderschrijft, ziet bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke aanleiding de FML aan te scherpen. Met betrekking tot de bovennormale inspanning merkt hij op dat dit in de praktijk betekent dat appellant niet is opgewassen tegen stresserende omstandigheden, zoals een voortdurend hoog handelingstempo, veelvuldige storingen en onderbrekingen en werkzaamheden waarin hij in rechtstreeks contact een conflict moet aangaan met agressieve of onredelijke mensen. Hierbij is door Fokke in zijn rapportage van 15 maart 2007 geen enkel voorbehoud gemaakt.
5.3.2. Nu de Raad noch in de rapportage van verzekeringsarts Kiers, noch in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Fokke aanknopingspunten heeft gevonden voor het door bezwaarverzekeringsarts De Kanter ingenomen standpunt dat de beperking op item 2.8 (Omgaan met conflicten) minder stringent dient te worden opgevat, is de Raad van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van een ontoelaatbare relativering van de FML.
5.4. Ten aanzien van de toelichting op item 5.9 (Afwisseling van houding) is de Raad van oordeel dat hiervan niet gezegd kan worden dat bezwaarverzekeringsarts De Kanter hiermee heeft beoogd dan wel bewerkstelligd dat de beperking minder stringent moet worden uitgelegd.
5.5. De Raad overweegt dat de functie parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en de (reserve)functie receptionist, baliemedewerker (Sbc-code 315150) voor appellant niet geschikt zijn, aangezien daarin moet worden omgegaan met agressieve of onredelijke mensen in face to face contact. De resterende twee functies zijn onvoldoende om de arbeidsongeschiktheidsschatting te dragen.
6. De overwegingen onder 5.3.1 tot en met 5.5 leiden tot de conclusie dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, niet alleen het bestreden besluit, doch ook het (primaire) besluit van 4 oktober 2006 dient te worden vernietigd.
7. Ten slotte acht de Raad termen aanwezig het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden vastgesteld op € 805,- in bezwaar (2,5 punt voor verleende rechtsbijstand),
€ 644,- in beroep (2 punten voor verleende rechtsbijstand) en € 657,80 in hoger beroep
(€ 644,- voor verleende rechtsbijstand en € 13,80 voor reiskosten), in totaal derhalve
€ 2.106,80.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 4 oktober 2006;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.106,80;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.