ECLI:NL:CRVB:2010:BM9397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering na voltooiing wachttijd op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 28 april 2004 besloten om appellante per 22 juli 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in rechte onaantastbaar verklaard. Appellante heeft op 26 juli 2007 het Uwv verzocht om haar een WAO-uitkering toe te kennen, met de stelling dat haar klachten per oktober 2005 waren toegenomen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2008, waarin het Uwv haar verzoek afwees, werd eveneens ongegrond verklaard door de rechtbank.
Tijdens de zitting op 11 mei 2010 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Appellante herhaalde in hoger beroep de gronden van haar beroep en voegde hieraan toe dat de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van Altrecht, centrum voor angst en stemmingsstoornissen, ten onrechte had genegeerd. Ook stelde zij dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet passend waren vanwege te hoge werkdruk en fysieke eisen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderzoek hebben gedaan naar de beperkingen van appellante. De grieven van appellante over de geschiktheid van de functies werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.