ECLI:NL:CRVB:2010:BM9397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3939 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering na voltooiing wachttijd op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 28 april 2004 besloten om appellante per 22 juli 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in rechte onaantastbaar verklaard. Appellante heeft op 26 juli 2007 het Uwv verzocht om haar een WAO-uitkering toe te kennen, met de stelling dat haar klachten per oktober 2005 waren toegenomen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2008, waarin het Uwv haar verzoek afwees, werd eveneens ongegrond verklaard door de rechtbank.

Tijdens de zitting op 11 mei 2010 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Appellante herhaalde in hoger beroep de gronden van haar beroep en voegde hieraan toe dat de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van Altrecht, centrum voor angst en stemmingsstoornissen, ten onrechte had genegeerd. Ook stelde zij dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet passend waren vanwege te hoge werkdruk en fysieke eisen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderzoek hebben gedaan naar de beperkingen van appellante. De grieven van appellante over de geschiktheid van de functies werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3939 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juni 2009, 08/1682 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Broens. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 28 april 2004 heeft het Uwv geweigerd appellante per 22 juli 2004 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht werd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
1.2. Op 26 juli 2007 heeft appellante het Uwv verzocht om haar op grond van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie (Wet Amber) een WAO-uitkering toe te kennen, in verband met per oktober 2005 toegenomen klachten.
1.3. Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellante na voltooiing van de wachttijd van vier weken, per 6 november 2005 (de datum in geding) een
WAO-uitkering toe te kennen omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is.
1.4. Het door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 mei 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Utrecht het beroep tegen het besluit van 19 mei 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van de schatting juist is.
3. Appellante heeft in hoger beroep in essentie de gronden van het beroep herhaald. Hieraan is in hoger beroep toegevoegd dat de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling van de medische situatie van appellante ten onrechte de bevindingen van Altrecht, centrum voor angst en stemmingsstoornissen als vermeld in de brief van 20 maart 2006 naast zich heeft neergelegd. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de functie produktiemedewerker confectie, kleermaker niet passend is omdat in die functie sprake is van een voor haar te hoge werkdruk. De functie electronicamonteur is niet passend omdat zij in die functie te vaak boven schouderhoogte actief moet zijn.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak op juiste wijze besproken waarom het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en met juistheid aangegeven dat de gronden van beroep niet kunnen leiden tot het oordeel dat de beperkingen van appellante niet juist zijn weergegeven in de FML. Vervolgens heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend zijn voor appellante. De Raad kan zich geheel vinden in deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad deelt het standpunt van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de conclusies die voortkomen uit het rapport van Altrecht niet hoeft te volgen, niet. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben zelf uitgebreid onderzoek verricht naar de beperkingen van appellante en die onderzoeken zijn - zoals hiervoor reeds overwogen - zorgvuldig en juist verricht. Zij hebben in hun rapportages beschreven hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De Raad acht dit toereikend. Uit de informatie afkomstig van Altrecht volgt niet dat de bezwaarverzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld van de gezondheidssituatie van appellant had.
4.3. De grieven betreffende de geschiktheid van de functies produktiemedewerker confectie, kleermaker en electronicamonteur slagen niet. In de rapportage van 9 mei 2008 is door de bezwaararbeidsdeskundige, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, genoegzaam uitgelegd waarom de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De functie produktiemedewerker confectie, kleermaker ligt overigens niet aan de schatting ten grondslag.
5. Het vorengaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
(get.) J. Brand.
et.) D.E.P.M. Bary.
TM