ECLI:NL:CRVB:2010:BM9369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1205 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ongewijzigde vaststelling van de WAO-uitkering van appellant na auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die na een auto-ongeval op 3 oktober 2000 arbeidsongeschikt was geraakt, had een WAO-uitkering ontvangen die in 2008 door het Uwv was vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant stelde dat hij geen duurzame benutbare mogelijkheden had en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren.

Tijdens de zitting op 26 maart 2010 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en was vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de claim dat zijn whiplashklachten niet goed waren geobjectiveerd en dat er geen medisch deskundige was benoemd. De Raad concludeerde dat de (bezwaar)verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie van 'geen duurzame benutbare mogelijkheden'.

De Raad bevestigde dat de multipele lichamelijke en psychische klachten van appellant niet leidden tot meer beperkingen dan eerder vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad oordeelde dat de functies van assemblage medewerker, afbiester dekbedden en monteur/monteuse medisch geschikt waren voor appellant. De Raad vond geen aanleiding om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de uitspraak, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1205 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2009, 08/3013 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam in een omvang van 40 uur per week als bank -ijzerwerker en is voor die werkzaamheden op 3 oktober 2000 na een auto-ongeval uitgevallen.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 2 oktober 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.3. Appellant heeft zich op 17 november 2005 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de WAO en de Werkloosheidswet.
1.4. Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die met ingang van 2 maart 2007 was herzien naar 35 tot 45%, met ingang van 15 november 2007 ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%.
2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink. Deze arts heeft dossierstudie verricht en daarbij kennis genomen van de informatie van de behandelende sector. Weegink was ook aanwezig op de hoorzitting en nam daarbij kennis van het overzicht van de medische kaart van appellant vanaf 2 oktober 2000 en de afleverhistorie met de verstrekte geneesmiddelen. In het rapport van 6 juni 2008 heeft hij geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 26 november 2007/7 december 2007. Na een aanvullend rapport van bezwaararbeidskundige A.W. van Mastrigt van 11 juni 2008 heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 januari 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts is de rechtbank van oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
4. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de reeds eerder aangevoerde gronden aangevoerd dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, dan wel dat hij meer en verdergaand beperkt is als gevolg van een drietal aanrijdingen waarvan hij het slachtoffer is geworden. Hij is verder van mening dat de gevolgen van whiplash moeilijk te objectiveren zijn, maar dat het niet terecht is dat dat nadelig voor hem uitpakt. Ten slotte heeft appellant betoogd dat ten onrechte geen medisch deskundige is benoemd.
5. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep heeft betoogd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
5.1. Ook volgens de Raad heeft de (bezwaar)verzekeringsarts overtuigend gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een situatie van “geen duurzame benutbare mogelijkheden” als bedoeld in de arbeidsongeschiktheidsregelgeving. Voorts leiden de multipele lichamelijke en psychische klachten niet tot het aannemen van meer medisch objectiveerbare beperkingen dan aangegeven in de FML. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat in de FML ondanks de door de verzekeringsarts geconstateerde discrepantie tussen de objectiveerbare afwijkingen bij onderzoek en de door appellant als fors ervaren beperkingen en klachten van de rug, uit preventief oogpunt wel rugbeperkingen zijn aangenomen. De duizeligheidsklachten hebben geleid tot het aannemen van een beperking ten aanzien van werken met gevaarlijke machines, op een gevaarlijk drukke werkvloer en op hoogte. Ook zijn beperkingen aangenomen in verband met spanningsklachten en whiplashklachten. Omdat bij het huidig medisch onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen ten aanzien van cognitieve vermogens zijn gevonden, zijn daarvoor geen beperkingen meer opgenomen. Ten slotte is door de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd dat de in bezwaar ingebrachte informatie van de huisarts noch het overzicht van de voorgeschreven medicatie rondom de datum in geding gegevens oplevert op grond waarvan de FML moet worden bijgesteld. Gelet op het voorgaande ziet (ook) de Raad geen aanknopingspunten voor benoeming van een medisch deskundige.
5.2. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van assemblage medewerker A (sbc-code 111180), afbiester dekbedden (sbc-code 272043) en monteur/monteuse (sbc-code 267050) in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat uit het (aanvullend) rapport van 4 januari 2008 naar voren komt dat de arbeidskundige ten aanzien van een aantal signaleringen overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts, waarna is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De Raad heeft geen aanknopingspunten om dit standpunt, mede gelet op het hiervoor onder 2 vermelde rapport van de bezwaararbeidskundige onjuist te achten.
6. Uit het onder 5 tot en met 5.2 overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
CVG