ECLI:NL:CRVB:2010:BM9307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6305 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand en kosten griffierecht

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2010, met zaaknummer 09/6305 WWB, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 oktober 2009 behandeld. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een kast en een bankstel, evenals voor de kosten van griffierecht in een eerdere procedure. De aanvragen werden door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die recht gaven op bijstand. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad overweegt dat appellant geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep met betrekking tot de kosten van griffierecht, aangezien hij in een eerdere uitspraak al niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellant niet zijn gewijzigd ten opzichte van eerdere afwijzingen, waardoor de afwijzing van de aanvragen door het College terecht was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep voor het deel betreffende de kosten van griffierecht niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de noodzaak om aan de vereisten voor het betalen van griffierecht te voldoen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/6305 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 oktober 2009, 09/549 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Friperson, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bhadai, kantoorgenoot van mr. Friperson.
Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter en I.M. Groen, beiden werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 23 juni 2008 heeft appellant, met opgave van het adres [adres] te [woonplaats], een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de kosten van een kast en een bankstel en een aanvraag voor de kosten van griffierecht voor het instellen van hoger beroep in de procedure die bij de Raad bekend is onder nummer 07/3853 WWB. Bij afzonderlijke besluiten van 12 september 2008 heeft het College deze aanvragen afgewezen.
1.2. Bij besluit van 15 december 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 12 september 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit is voor beide aanvragen gegrond op de overweging dat er geen nieuwe feiten en of omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit blijkt dat appellant recht op bijstand heeft. Daarbij heeft het College in aanmerking genomen dat de rechtbank ’s-Gravenhage op 28 november 2008 uitspraak heeft gedaan over eerdere aanvragen van appellant voor bijzondere bijstand voor dezelfde kosten. De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 november 2008 geconcludeerd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat recht bestaat op de aangevraagde bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met betrekking tot de bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht is het volgende van belang. De Raad heeft bij uitspraak van 13 augustus 2008 het hoger beroep van appellant in de procedure met het kenmerk 07/3853 WWB niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het griffierecht niet heeft betaald. De Raad heeft daarbij overwogen dat het verzoek van appellant om vrijstelling van het griffierecht niet is ingewilligd omdat hij niet heeft voldaan aan het verzoek van de Raad om recente gegevens over te leggen waaruit kan worden afgeleid dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen.
4.2. De Raad is van oordeel dat als gevolg van de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2008 vast is komen te staan dat appellant in de procedure met het kenmerk 07/3853 WWB geen griffierecht heeft betaald en ook niet zal betalen. Hieruit volgt dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit 15 december 2008 inzake de kosten van griffierecht ongegrond is verklaard. Het hoger beroep dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.3. Met betrekking tot de bijzondere bijstand voor de kosten van een kast en een bankstel overweegt de Raad als volgt. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van 22 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage in een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht geoordeeld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat vanaf 12 mei 2006 onduidelijkheid bestond omtrent de woonsituatie van appellant. Er bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat appellant ten tijde van de aanvraag van 12 mei 2006 zijn feitelijke hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Vervolgens heeft de rechtbank ’s-Gravenhage bij uitspraak van 27 november 2008 geoordeeld dat het College terecht appellants aanvragen voor bijstand van 28 december 2006 en 1 maart 2007 heeft afgewezen omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de beoordeling van de aanvraag van 12 mei 2006. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2008 is door deze Raad bij uitspraak van
8 juni 2010 met het kenmerk 09/61 WWB ongegrond verklaard.
4.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn omstandigheden in de hier te beoordelen periode van 23 juni 2008 tot en met 12 september 2008 ten opzichte van de eerdere afwijzende beslissingen in die zin zijn gewijzigd dat hij zijn hoofdverblijf wel had op het door hem opgegeven adres [adres] te [woonplaats]. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit 15 december 2008 inzake de kosten van een kast en een bankstel ongegrond is verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover het de bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht betreft, niet-ontvankelijk;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ