ECLI:NL:CRVB:2010:BM9277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7368 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden als chef werkplaats heeft gestaakt vanwege knie- en rugklachten, later verergerd door psychische klachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling in 2007 werd deze herzien naar 35 tot 45%. Na bezwaar werd de uitkering opnieuw vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de medische onderzoeken niet adequaat zijn uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen overtuigend hebben aangetoond dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. De Raad oordeelt dat er geen medische indicatie is voor een verdere urenbeperking dan al in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgenomen. De Raad heeft ook de stelling van appellant over overmatig ziekteverzuim als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen zijn als voldoende onderbouwd beschouwd, en de Raad bevestigt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 december 2007 op ruim 48%, wat valt in de klasse van 45 tot 55%.

De uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 juni 2010.

Uitspraak

08/7368 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 november 2008, 08/727 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat te Amsterdam hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft, na een eerdere uitval in 1983, in september 1993 zijn werkzaamheden als chef werkplaats gestaakt wegens knie- en rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bij gekomen. Met ingang van 15 september 1994 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Als gevolg van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit is bij besluit van 19 maart 2007 de WAO-uitkering van appellant per 20 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen het besluit van 19 maart 2007 door appellante gemaakte bezwaar is gegrond verklaard bij besluit van 11 oktober 2007, in die zin dat appellant bleef ingedeeld in de klasse 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van eveneens 11 oktober 2007 heeft het Uwv, na een herbeoordeling conform het oude Schattingsbesluit, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 december 2007 vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3. Namens appellant is tegen dat besluit bezwaar gemaakt, waarbij is bepleit dat de WAO-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.4. Bij besluit van 8 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De uit deze onderzoeken getrokken conclusies zijn voldoende onderbouwd. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 maart 2008, zoals in bezwaar aangepast, zijn verschillende beperkingen opgenomen. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat appellant zijn stelling dat hij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Gelet op de aan het bestreden ten grondslag gelegde (bezwaar)arbeidskundige rapporten van 3 oktober 2007 en 28 maart 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met inachtneming van de vastgestelde beperkingen de functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en electronica-monteur (sbc-code 267040) moet kunnen vervullen, hetgeen leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.1. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij door zijn lichamelijke klachten niet normaal kan functioneren. Hij acht zich meer beperkt dan in de FML is aangenomen. Ten onrechte is door de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek verricht. De bij het bestreden besluit in aanmerking genomen functies kan hij niet vervullen. Ten slotte heeft appellant gesteld dat bij hem sprake zal zijn van een bovenmatig ziekteverzuim, zodat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaald arbeid te werk te stellen. Bij brief van 29 april 2010 heeft appellant een brief van zijn behandelend fysiotherapeute C.S. Versteeg-Ringeling van 24 oktober 2006, een brief van orthopedisch chirurg O.N. Lieshout van 22 april 2010 en een brief van orthopedisch chirurg J.F.M.B.L Rompen van 6 januari 2003 ingezonden. Ten slotte heeft appellant bij brief van 5 mei 2010 een reactie van internist M.J. Muis op een vraagstelling van appellant van 14 april 2010 bij de Raad ingediend.
3.2. De bezwaarverzekeringsartsen L. ten Hove en J.C.Schnitger-Horsthuis hebben in haar rapporten van 30 januari 2009 en 4 mei 2010 een reactie gegeven naar aanleiding van het hoger beroepschrift en de nadien ingediende (para)medische stukken. Ten Hove geeft hierin aan dat in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht. Omdat de primaire arts een lichamelijk onderzoek heeft verricht, de bevindingen beschreven staan en deze bevindingen consistent zijn met de informatie van derden, is er destijds geen reden gezien het lichamelijk onderzoek over te doen. De ingediende stukken gaven Schnitger-Horsthuis geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van het niet honoreren van de claim tot het verkrijgen van een urenbeperking te wijzigen. De incontinentieklachten en de klachten in de schaamstreek leiden evenmin tot het aannemen van meer beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft tevens aangegeven dat de klachten en beperkingen, zoals deze naar voren komen in de informatie van de fysiotherapeute, overeenkomen met de in de FML toegekende beperkingen en dat de informatie van de orthopedische chirurgen reeds bij het Uwv bekend was. Ter zitting van de Raad is namens het Uwv nog meegedeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in de hiervoor in 3.1 genoemde reactie van internist Muis geen nieuwe medische feiten zag.
4.1. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond voor diens opvatting dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Door de (bezwaar)verzekeringsartsen is in haar rapporten van 24 september 2007 en 26 maart 2008 overtuigend gemotiveerd dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben ook toereikend gemotiveerd dat op grond van de Standaard “Verminderde arbeidsduur”, alsmede gelet op het dagverhaal van appellant en voorts rekening houdend met diens aangenomen beperkingen van de belastbaarheid er geen medische indicatie is voor een verdergaande urenbeperking dan al in de FML is opgenomen.
Voorts is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Schnitger-Horsthuis in haar rapport van 4 mei 2010 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de aan haar voorgelegde verklaringen niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen dan reeds in (alle rubrieken van) de FML zijn neergelegd. De Raad ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van het Uwv, gedaan ter zitting van de Raad, over het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts over de reactie van internist Muis. Ook de grond over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts faalt. Door bezwaarverzekeringsarts Ten Hove is naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd waarom is afgezien van een eigen lichamelijk onderzoek.
De Raad acht de grond dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, in die zin dat sprake zal van overmatig ziekteverzuim, onvoldoende onderbouwd. Het Uwv heeft zich terecht op standpunt gesteld dat uit de omtrent appellant beschikbare medische informatie niet naar voren komt dat van excessief ziekteverzuim sprake is dan wel zal zijn.
4.2. Ten slotte is de Raad van oordeel dat het Uwv met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen van 3 oktober 2007, 28 maart 2008 en 4 mei 2010 een als genoegzaam aan te merken onderbouwing is gegeven van de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Gelet op de verdiensten in die functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 december 2007 terecht gesteld op ruim 48%, dus vallend in de klasse van 45 tot 55%.
4.3. Uit de overwegingen 3.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
KR