ECLI:NL:CRVB:2010:BM8872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5646 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens te late indiening door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk werd verklaard. De Minister had op 15 maart 2008 een vordering wegens teveel aan eigen bijverdiensten vastgesteld. Appellant maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd pas op 29 april 2008 ingediend, wat te laat was volgens de geldende termijnen. De Minister stelde appellant in de gelegenheid om te verklaren waarom het bezwaar niet tijdig was ingediend, maar de redenen die appellant aanvoerde, zoals een wintersportvakantie en het verlies van de brief, werden niet als verschoonbaar erkend.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen de beslissing van de Minister ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk op zijn bezwaar was ingegaan en dat de termijnoverschrijding niet zo zwaar moest wegen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De Raad bevestigde dat de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar dwingendrechtelijk is en dat de redenen van appellant voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om deze te rechtvaardigen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Raad benadrukte dat de datum van ontvangst van het bezwaarschrift geen betekenis had, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar al was verstreken op het moment van indienen.

Uitspraak

09/5646 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2009, 08/2344 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 22 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat genomen is door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellant is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit gedateerd 15 maart 2008 heeft de Minister ten aanzien van appellant een zogenoemde vordering wegens teveel aan eigen bijverdiensten vastgesteld.
1.2. Appellant heeft bij brief gedateerd 29 april 2008 bezwaar gemaakt tegen het besluit genoemd in 1. Dit bezwaarschrift is op 7 mei 2008 door de Minister ontvangen.
1.3. De Minister heeft appellant in de gelegenheid gesteld uiteen te zetten waarom hij zijn bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Appellant heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn aangegeven dat hij in de week waarin de brief werd bezorgd op wintersport was en dat zijn ouders de post hebben verzorgd. De brief is waarschijnlijk van appellants bureau gevallen en onder een kast terecht gekomen, waar appellant hem pas eind april vond. Vervolgens heeft appellant bij zijn werkgever een kopie van zijn loonstrook gevraagd om te bewijzen dat zijn bezwaar gegrond was. Direct daarna heeft appellant zijn bezwaar opgesteld en verzonden. Het is appellant een raadsel waarom dit pas op 7 mei 2008 is bezorgd.
1.4. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft de Minister het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Het gegeven dat het bezwaar te laat is ingediend mag naar hij heeft gesteld niet opwegen tegen het feit dat het bedrag dat wordt teruggevorderd te hoog is. Appellant heeft aangevoerd het onbegrijpelijk te vinden dat er zo gewichtig wordt gedaan over enkele dagen terwijl de brief met daarin de mededeling dat hij de bijverdiengrens heeft overschreden bijna twee jaar na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2005 is verzonden. Er zijn naar zijn stelling instanties, waaronder de belastingdienst, die niet zo zwaar hechten aan de bezwaartermijn.
4.1. Naar het oordeel van de Raad is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de Minister terecht het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2008 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad kan zich geheel vinden in de door de rechtbank gebezigde motivering. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van 29 april 2008 niet tijdig is ingediend. De omstandigheid dat het besluit van 15 maart 2008 na ontvangst op het adres van appellant enige tijd in het ongerede is geraakt is onvoldoende voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De wettelijke termijn voor het instellen van bezwaar is dwingendrechtelijk van aard en is van openbare orde.
De Raad wijst er nog op dat de datum van ontvangst van het bezwaarschrift bij de Minister in dit geval geen betekenis heeft. Op de datum waarop het bezwaarschrift is gedagtekend was de termijn waarbinnen bezwaar kon worden ingediend reeds verstreken.
5. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR