ECLI:NL:CRVB:2010:BM8871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2021 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen indicatie aanvraag op grond van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door het CIZ. Appellante had op 31 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Op 4 mei 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de indicatie, maar het CIZ verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat er ten tijde van het indienen van het bezwaar nog geen besluit op de aanvraag was genomen. De rechtbank Arnhem heeft deze beslissing van het CIZ bevestigd in haar uitspraak van 27 februari 2009, waartegen appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het CIZ het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelde dat appellante redelijkerwijs niet kon menen dat er al een besluit op haar aanvraag was genomen op het moment dat zij bezwaar maakte. De Raad wees erop dat de (beweerdelijke) intrekking van de aanvraag op 23 mei 2008, na het indienen van het bezwaar, hieraan niet afdoet. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en zich volledig verenigd met het oordeel van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door R.M. van Male, met C. de Blaeij als griffier. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het bestuursrecht, vooral met betrekking tot de tijdigheid van bezwaarschriften en de noodzaak van een besluit voordat bezwaar kan worden gemaakt.

Uitspraak

09/2021 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
op het hoger beroep van
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 februari 2009, 08/3299 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Het geding is behandeld op de zitting van 19 mei 2010. Voor appellante is haar zoon [naam zoon] verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
1. In geding is de vraag of de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 juni 2008 niet-ontvankelijk heeft verklaard, stand kan houden.
Bij aanvraag van 31 maart 2008 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanvraag voor een indicatie ingediend. Vervolgens is namens appellante door Gertsen op 4 mei 2008 ter behoud van rechten bezwaar gemaakt tegen de indicatie van appellante. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft CIZ het bezwaar van appellante - onder verwijzing naar artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat ten tijde van het maken van bezwaar nog niet op de aanvraag was beslist en appellante redelijkerwijs niet kon menen dat dit wel reeds het geval was.
De rechtbank heeft - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:10 van de Awb - geoordeeld dat het CIZ het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat namens appellante bezwaar is gemaakt vanwege gestelde onjuistheden in de zich onder CIZ bevindende stukken, neemt volgens de rechtbank niet weg dat het namens appellante op 4 mei 2008 gemaakte bezwaar te vroeg is ingediend.
2. De Raad heeft het onderzoek gesloten en vervolgens mondeling de navolgende uitspraak gedaan.
3. Het hoger beroep van appellante wordt ongegrond verklaard.
4. De Raad verenigt zich geheel met het oordeel van de rechtbank. Ook naar het oordeel van de Raad was ten tijde van het indienen van het bezwaar op 4 mei 2008 door CIZ nog geen besluit op de aanvraag van 31 maart 2008 genomen. Appellante kon evenmin redelijkerwijs menen dat reeds wel een besluit op de aanvraag van 31 maart 2008 was genomen. Daaraan doet ook niet af dat de aanvraag op 23 mei 2008 zou zijn ingetrokken. Deze (beweerdelijke) intrekking heeft immers plaatsgevonden nadat op 4 mei 2008 bezwaar was gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier.
(get.) R.M. van Male.
(get.) C. de Blaeij.
AV