ECLI:NL:CRVB:2010:BM8585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3555 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 7 mei 2007 het beroep tegen het besluit van het Uwv om een WAO-uitkering te weigeren ongegrond verklaarde. Het Uwv had in 2006 besloten om appellante per 1 februari 2005 een WAO-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar medische beperkingen waren onderschat. Tijdens de zitting op 15 januari 2010 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.L. Gerritsen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellante op de datum in geding medisch meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad onderschrijft de conclusies van de rechtbank en stelt vast dat appellante haar stellingen niet met medische stukken heeft onderbouwd. De Raad concludeert dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid niet overschrijden en dat deze functies aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.

De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in aanwezigheid van griffier M.A. van Amerongen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.

Uitspraak

07/3555 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 mei 2007, 06/2563 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. H.A. van der Kleij, advocaat te Zwolle.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.L. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2006 waarbij aan appellante per 1 februari 2005 een WAO-uitkering is geweigerd vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek was voldoende diepgaand en zorgvuldig en de uit dat onderzoek getrokken conclusies zijn toereikend onderbouwd. Er is daarom geen reden de medische grondslag van het besluit op bezwaar voor onjuist te houden. Er bestaat evenmin aanleiding het advies van een medisch deskundige in te winnen, zoals door appellante is verzocht, nu appellante niet nader heeft onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden daartoe de noodzaak zou bestaan. Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geconstateerd dat het Uwv op alle signaleringen bij de geduide functies gemotiveerd is ingegaan. De vermeende verstopte beperkingen zijn door de bezwaarverzekeringsarts besproken waardoor de arbeidskundige beoordeling ook op deze punten voldoende inzichtelijk is geworden. Van overschrijding van de belastbaarheid van appellante is de rechtbank niet gebleken.
3. Appellante heeft in hoger beroep – zonder concreet in te gaan op hetgeen de rechtbank heeft overwogen maar enkel herhalende hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd – gesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest, dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor haar niet geschikt zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
5. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellante op de datum in geding, 1 februari 2005, medisch meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voor de stellingen van appellante geen steun is te vinden in de zich in het dossier bevindende medische informatie. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stellingen niet met één of meer medische stukken onderbouwd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake derhalve volledig en maakt die tot de zijne.
6. Uitgaande van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ van 7 december 2004 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Ook de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige grondslag worden door de Raad volledig onderschreven en tot de zijne gemaakt.
7. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR