ECLI:NL:CRVB:2010:BM8228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5530 ZW + 09-351 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van het ZW-dagloon en de gevolgen van werkuren op WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 juli 2008. Appellant, die werkzaam was als groepsleider bij werkgever 1, werd op 1 juli 2006 op non-actief gesteld en zijn arbeidsovereenkomst werd per 1 maart 2007 ontbonden. Appellant had zich op 26 maart 2007 ziek gemeld vanuit de WW en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. De Centrale Raad van Beroep diende te oordelen over de vaststelling van het ZW-dagloon en de gevolgen van de gewerkte uren bij werkgever 2 op de WW-uitkering. De Raad oordeelde dat het ZW-dagloon correct was vastgesteld op € 65,95, en dat de uren die appellant bij werkgever 2 had gewerkt, terecht in mindering waren gebracht op zijn WW-uitkering. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 november 2008 ongegrond. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste wijze uitvoering had gegeven aan de opdracht van de rechtbank en dat appellant geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de berekening van het ZW-dagloon.

Uitspraak

08/5530 ZW
09/351 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 juli 2008, 08/401 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 3 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij is tevens overgelegd een nieuw besluit op bezwaar van 24 november 2008.
Bij brief van 9 januari 2009 heeft appellant zijn reactie gegeven op het verweerschrift, alsmede op het daarbij gevoegde besluit van 24 november 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.A.M. Delfgaauw, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant, die werkzaam was als groepsleider bij [werkgever 1], is daar op 1 juli 2006 op non-actief gesteld. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2007 ontbonden. Aan appellant is bij besluit van het Uwv van 21 maart 2007 per 1 maart 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Inmiddels was appellant met ingang van 19 september 2006 in dienst getreden bij [werkgever 2] voor een wisselend aantal uren per week.
1.2. Op 26 maart 2007 heeft appellant zich vanuit de WW ziek gemeld. Bij besluit van 12 april 2007 is aan appellant ter zake van deze ziekmelding met ingang van 26 maart 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend met een dagloon van € 45,22.
1.3. Bij een tweede besluit van 12 april 2007 is de aan appellant toegekende WW-uitkering met ingang van 5 april 2007 heropend.
1.4. Bij een derde besluit van 12 april 2007 is desgevraagd aan appellant inzicht verschaft in de berekening van de hoogte van zijn WW-uitkering over de eerste week van zijn werkloosheid.
1.5. Bij besluit van 23 april 2007 is aan appellant ter zake van zijn ziekmelding met ingang van 26 maart 2007 bij zijn (ex)werkgever [werkgever 2] per laatstgenoemde datum een ZW-uitkering toegekend met een dagloon van € 27,54.
1.6. Bij besluit van 20 december 2007 heeft het Uwv de bezwaren gericht tegen de besluiten van 12 april 2007 en 23 april 2007, voor zover deze zien op de toekenning van de twee ZW-uitkeringen per 26 maart 2007, gegrond verklaard wat betreft de berekening van het dagloon. Het dagloon is opnieuw berekend en vastgesteld op € 60,30 ter zake van de ziekmelding vanuit de WW en op € 27,60 ter zake van de ziekmelding bij de (ex)werkgever [werkgever 2]. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2007 voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit van 23 april 2007 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het Uwv:
“ Per 1 maart 2007 is de arbeidsovereenkomst, op basis van een werkweek van 36 uur, tussen eiser en zijn werkgever, de [werkgever 1], ontbonden. Eiser is per 1 juli 2006 op non-actief gesteld. Dit betekent dat het (feitelijk) arbeidsurenverlies ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, per 1 juli 2006 is ingetreden. Eiser is per 19 september 2006 voor een wisselend aantal uren per week in dienst getreden van [werkgever 2]. De Centrale Raad van Beroep, zoals onder meer verwoord in de uitspraak van 16 maart 1993 (RSV 1993/275), heeft bepaald dat een dergelijke situatie leidt tot een vermindering van het relevante arbeidsurenverlies, in dit geval met het aantal uren dat eiser werkte bij [werkgever 2]. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder de uren die eiser in de week van 1 maart 2007 heeft gewerkt bij [werkgever 2] terecht in mindering heeft gebracht op de eerste week van de per 1 maart 2007 aan hem toegekende WW-uitkering. Hierbij is mede van belang dat artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW uitgaat van het arbeidsurenverlies per week. Het feit dat verweerder per 1 maart 2007 een WW-uitkering gebaseerd op een werkweek van 36 uur aan eiser heeft toegekend, doet hier niet aan af.
Ten aanzien van het tweede besluit van 12 april 2007 heeft eiser aangevoerd dat in dit besluit ten onrechte de hoogte van het dagloon niet staat vermeld. Bij besluit van 21 maart 2007 heeft verweerder per 1 maart 2007 een WW-uitkering aan eiser toegekend. In dit besluit is het dagloon vastgesteld op € 133,44 bruto, inclusief vakantiegeld. In het tweede besluit van 12 april 2007 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn WW-uitkering, die in verband met een ziekmelding per 26 maart 2007 was gestopt, per 5 april 2007 herleeft. De rechtbank is van oordeel dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht om het bij de toekenning van een WW-uitkering vastgestelde dagloon opnieuw te vermelden in een besluit met betrekking tot de herleving van deze uitkering.
Ten aanzien van het eerste besluit van 12 april 2007 en het besluit van 23 april 2007 heeft eiser aangevoerd dat het in deze besluiten vastgestelde dagloon ten onrechte niet gelijk is aan het dagloon van € 133,44 bruto, inclusief vakantiegeld, dat verweerder in het kader van de WW heeft vastgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat de toekenning van een ZW-uitkering aan eiser in het besluit van 12 april 2007 betrekking heeft op de ziekmelding vanuit de WW. Het ZW-dagloon is, door de toepassing van artikel 12, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit), minder hoog dan het WW-dagloon aangezien de WW-uitkering was verlaagd vanwege de gewerkte uren bij [werkgever 2]. De toekenning van een ZW-uitkering aan eiser in het besluit van 23 april 2007 heeft betrekking op de ziekmelding vanuit het dienstverband bij [werkgever 2].
Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts toegelicht op welke wijze hij het dagloon in de genoemde besluiten heeft berekend. Dit leidt, voor wat betreft de ziekmelding vanuit de WW, tot een dagloon van € 60,30 bruto, inclusief vakantiegeld. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder dit dagloon niet correct zou hebben vastgesteld. Voor wat betreft de betreft de ziekmelding vanuit het dienstverband bij [werkgever 2] heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de dagloonberekening in het bestreden besluit onjuist is. Er is, gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van het Besluit, ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het dienstverband van eiser bij [werkgever 2] in de plaats is gekomen van het dienstverband bij de [werkgever 1].”
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het hierboven aangehaalde oordeel van de rechtbank over het in mindering brengen van de gewerkte uren in de eerste week van maart 2007 op zijn WW-uitkering, het niet vermelden van het dagloon in het tweede besluit van 12 april 2007 en de hoogte van het ZW-dagloon. Appellant blijft van mening dat de inkomsten uit arbeid zien op een periode voorafgaande aan zijn recht op WW-uitkering met ingang van 1 maart 2007 en dat zijn ZW-uitkeringen gelijk dienen te zijn aan het WW-recht, dat is berekend naar een dagloon van € 133,44.
4. Bij het in rubriek I van deze uitspraak genoemde nieuwe besluit van 24 november 2008 heeft het Uwv, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, het bezwaar van appellant gegrond verklaard in die zin dat het ZW-dagloon voor de ziekmelding vanuit [werkgever 2] is vastgesteld op € 65,95. De Raad stelt vast dat, nu daarmee niet geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant, het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
5. Met betrekking tot het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak oordeelt de Raad als volgt.
5.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank alsmede de hiervoor onder 2 aangehaalde overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellant hieromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht. De Raad ziet daarin geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5.2. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak, voor zover door appellant aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5.3. Bij het nieuwe besluit op bezwaar is het ZW-dagloon aangaande de ziekmelding per 26 maart 2007 vanuit het dienstverband met [werkgever 2] opnieuw berekend en vastgesteld op € 65,95. De Raad is van oordeel dat met dit nieuwe besluit op bezwaar op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de opdracht die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gegeven. Nu appellant tegen dit besluit voorts geen zelfstandige gronden met betrekking tot de berekening van het ZW-dagloon heeft aangevoerd, zal de Raad het beroep dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar ongegrond verklaren.
5.4. Voor zover het hoger beroep van appellant zich richt op de in hoger beroep overgelegde WW-besluiten van 2 juli en 15 oktober 2008, overweegt de Raad dat die besluiten geen onderdeel uitmaken van het geschil in hoger beroep. De Raad laat deze besluiten dan ook verder onbesproken.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 november 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ