[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 september 2009, 08/2265 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 15 juni 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant heeft H.J.C. Braamhaar, accountant te Wierden, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
1.1. Bij besluit van 7 november 2008 heeft de Minister de aanvullende beurs van appellante over het studiefinancieringstijdvak 2009 (voorlopig) op nul vastgesteld wegens het ontbreken van inkomensgegevens van appellantes ouders over het jaar 2007.
1.2. Bij besluit van 10 december 2008 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 november 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Minister heeft de Raad bij brief van 2 april 2010 meegedeeld dat de Belastingdienst op 25 maart 2010 het inmiddels vastgestelde verzamelinkomen over 2007 aan de DUO heeft doorgegeven. In verband hiermee is bij besluit van 27 maart 2010 aan appellante over de maanden januari 2009 tot en met augustus 2009 een maximale aanvullende beurs toegekend.
4.3. Appellante heeft desgevraagd aangegeven in het nadere besluit van 27 maart 2010 geen reden te zien voor intrekking van het hoger beroep. Appellante handhaaft het hoger beroep omdat de Minister het recht op aanvullende beurs over de jaren 2007 en 2008 nog steeds niet heeft vastgesteld en appellante recht heeft op schadevergoeding wegens onbehoorlijk bestuur omdat de aanvullende beurs ten onrechte niet eerder is vastgesteld.
4.4. De Raad stelt vast dat het door appellante met het hoger beroep beoogde resultaat van toekenning van een aanvullende beurs over het studiefinancieringstijdvak 2009 inmiddels is bereikt door het nadere besluit van 27 maart 2010. In zoverre heeft appellante geen belang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.5. De besluiten van de Minister waarbij de aanvullende beurs van appellante over de jaren 2007 en 2008 (voorlopig) op nul is vastgesteld, wegens het ontbreken van inkomensgegevens van beide ouders over de daarvoor in aanmerking te nemen peiljaren, vormen geen onderwerp van geschil in de onderhavige procedure, zodat de daartegen geuite grieven verder buiten bespreking dienen te blijven.
4.6. De vordering tot schadevergoeding voortvloeiende uit de door appellante beweerdelijk gestelde strijd van het besluit van 10 december 2008 met algemene beginselen van behoorlijk bestuur levert een belang op bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat, gezien de in het verweerschrift in beroep gegeven uiteenzetting en de ter zitting bij de rechtbank namens de Minister gegeven nadere verklaring, er geen grond bestaat voor het oordeel dat de Minister bij de totstandkoming van het besluit van 10 december 2008 in gebreke is gebleven om de voor de vaststelling van de aanvullende beurs voor 2009 vereiste inkomensgegevens op te vragen bij de Belastingdienst. Zulks is door middel van een zogenoemde uitwisseling met de Belastingdienst wel geschied, maar leverde geen resultaat op. Omdat de uitwisseling eerst op 25 maart 2010 resultaat heeft opgeleverd en van de zijde van appellante de benodigde inkomensgegevens van haar moeder niet zijn overgelegd, beschikte de Minister ten tijde van het nemen van het besluit van 10 december 2008 niet over de vereiste gegevens om het recht op een aanvullende beurs over 2009 vast te kunnen stellen. De Raad is dan ook van oordeel dat de Minister op basis van de hem destijds ter beschikking staande gegevens niet anders kon beslissen dan hij heeft gedaan en de rechtbank derhalve terecht heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van
10 december 2008 ongegrond is.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010.