ECLI:NL:CRVB:2010:BM7983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5355 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering na onjuiste inschrijving

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellante, die in de maanden mei en juni 2008 een toelage ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de toekenning van deze toelage is gebaseerd op een onjuist gegeven, namelijk dat appellante in die maanden stond ingeschreven aan een instelling voor beroepsonderwijs. Appellante had de Minister op 11 juni 2008 geïnformeerd dat zij per 21 april 2008 was uitgeschreven bij haar opleiding. De Minister heeft hierop gereageerd door op 27 juni 2008 de onjuiste toekenning ongedaan te maken en de teveel betaalde toelage terug te vorderen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een fout van de Minister, zoals appellante stelt.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de betaling van de OV-schuld. De Raad stelt vast dat de vordering wegens onterecht bezit van de OV-kaart terecht aan appellante is opgelegd. Het besluit van 11 augustus 2008, dat het bezwaar van appellante tegen de herziening van de studiefinanciering ongegrond verklaarde, heeft geen betrekking op de invordering van de OV-schuld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellante tegen het besluit van 11 augustus 2008 ongegrond verklaarde. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 15 juni 2010.

Uitspraak

09/5355 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 september 2009, 08/1502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 15 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de
IB-Groep.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 9 november 2007 is aan appellante over de periode januari 2008 tot en met juli 2008 studiefinanciering toegekend. In dit besluit is als verwachte einddatum van de door appellante gevolgde opleiding vermeld 31 juli 2008.
1.2. Appellante heeft de Minister bij, op 11 juni 2008 ondertekend, formulier Wijzigingen student (Ws) gemeld dat zij per 21 april 2008 is uitgeschreven bij haar opleiding. Hierop heeft de Minister bij besluit van 27 juni 2008 met toepassing van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de toekenning van studiefinanciering aan appellante vanaf mei 2008 herzien. Daarbij is de teveel betaalde toelage over de maanden mei en juni 2008 teruggevorderd en is met toepassing van artikel 3.27 Wsf 2000 een vordering wegens onterecht bezit van de OV-kaart opgelegd.
1.3. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 juni 2008 is bij besluit van 11 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet op dient te draaien voor de door de Minister ten aanzien van haar gemaakte fout.
De Minister heeft een toelage uitbetaald over de maanden mei en juni 2008 terwijl hij wist dat appellante per 21 april 2008 was uitgeschreven. Verder wordt gesteld dat er geen OV-schuld openstaat nu deze reeds is voldaan via de deurwaarder.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. De Raad voegt hier aan toe dat de toekenning aan appellante van een toelage op grond van de Wsf 2000 over de maanden mei en juni 2008 is gebaseerd op het, achteraf bezien, onjuiste gegeven dat appellante in die maanden stond ingeschreven aan een instelling voor beroepsonderwijs. Door middel van het op 11 juni 2008 door appellante ondertekende formulier Ws, dat door de Minister op 13 juni 2008 is ontvangen, is de Minister ervan op de hoogte gebracht dat appellante per 21 april 2008 was uitgeschreven bij haar opleiding. Op deze melding heeft de Minister voortvarend gereageerd door bij besluit van 27 juni 2008 de onjuist gebleken toekenning ongedaan te maken. Van een door de Minister gemaakte fout inzake de verstrekking van een toelage over de maanden mei en juni 2008 is, anders dan appellante stelt, dan ook geen sprake geweest.
4.2. Ten aanzien van de betaling van de OV-schuld overweegt de Raad dat de aangevallen uitspraak niet verder strekt dan de vaststelling dat de vordering wegens onterecht bezit van de OV-kaart terecht aan appellante is opgelegd. Het besluit van
11 augustus 2008 gaat niet over de invordering van de OV-schuld zodat de aangevallen uitspraak daar bijgevolg ook niet op ziet. Overigens wordt van de zijde van de Minister in het verweerschrift in hoger beroep bevestigd dat de OV-schuld is voldaan.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM