09/1904 WAO + 09/2140 WAO
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2009, 08/3759 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Zowel betrokkene als het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ook een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 augustus 2009 heeft het Uwv een rapport van 18 augustus 2009 van bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt ingestuurd.
Bij brief van 6 april 2010 heeft het Uwv een gewijzigde motivering van zijn beroepschrift ingestuurd met daarbij een rapport van 1 april 2010 van bezwaararbeidsdeskundige J. Huisman waarin een nadere toelichting is gegeven op de signaleringen bij de geduide functies.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.L. Kuit. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer.
1.1. Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als voltijdse leidinggevend cv-monteur nieuwbouw. Op 14 september 1998 is hij voor die werkzaamheden uitgevallen wegens nek-, rug- en schouderklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan betrokkene met ingang van 13 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3. Bij besluit van 14 december 2007 is de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 11 december 2007 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink. Deze arts heeft dossierstudie verricht en is bij de hoorzitting aanwezig geweest. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft Weegink in zijn rapport van 25 februari 2008 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 25 februari 2008 aangepast in die zin dat hij in een toelichting bij het item 2.12 heeft aangegeven dat betrokkene een gebrekkige schrijf- en leesvaardigheid heeft. Met inachtneming van de aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige Van Mastrigt de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en in zijn rapport van 13 maart 2008 geconcludeerd dat twee van de aanvankelijk geduide functies dienen te vervallen, waardoor onvoldoende functies resteren voor een schatting. Wel blijkt er een nieuwe functie bijgeduid te kunnen worden, waarbij het verlies aan verdienvermogen is berekend op 39,9%. Bij brief van 26 maart 2008 heeft het Uwv de door Van Mastrigt geselecteerde functies aan betrokkene voorgehouden en hem in kennis gesteld van het voornemen om zijn WAO-uitkering per een toekomende datum te verlagen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Met inachtneming van de door betrokkene hiertegen kenbaar gemaakte bezwaren heeft het Uwv vervolgens bij besluit van 26 augustus 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 december 2007 gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene tot 27 mei 2008 ongewijzigd is vastgesteld op 45 tot 55%. Met ingang van 27 mei 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 35 tot 45%.
3.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene in beroep alleen arbeidskundige gronden heeft aangevoerd.
3.2. Wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 december 2007 heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak overwogen dat uit het arbeidskundige rapport van 13 maart 2008 naar voren komt dat van de aanvankelijk geduide functies slechts twee sbc-codes resteren. Gelet hierop heeft de rechtbank tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 11 december 2007, is genomen in strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dientengevolge heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 11 december 2007. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.
3.3. Wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 mei 2008 is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden en bekwaamheden van betrokkene overschrijdt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het opleidingsniveau van betrokkene, gelet op zijn arbeidsverleden, op zijn minst gelijk is te stellen aan het voor de geduide functies gestelde VMBO opleidingsniveau. Verder is de rechtbank van oordeel dat betrokkene, ondanks de bij hem geconstateerde dyslexie, in staat moet worden geacht een interne praktische bedrijfsopleiding te volgen voor de functie afbiester dekbedden (sbc-code 272043). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht met ingang van 27 mei 2008 de uitkering van betrokkene herzien naar de klasse 35 tot 45%.
4.1. In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat indien er in bezwaar nieuwe functies worden (bij)geduid, de schatting op basis van die functies per een datum in de toekomst geëffectueerd kan worden. Tot die datum, de nieuwe effectueringsdatum, dient de uitkering te worden berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold voordat het primaire besluit van 14 december 2007 werd genomen. Alleen, omdat betrokkene door zijn bezwaar niet in een slechtere positie mag komen, heeft het Uwv betrokkene tot 27 mei 2008 ingedeeld in de klasse 45 tot 55%. Het Uwv ziet geen aanleiding om betrokkene vanaf 11 december 2007 tot aan de bij het bestreden besluit vastgestelde nieuwe effectueringsdatum, 27 mei 2008, in te delen in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
4.2. In hoger beroep heeft betrokkene zijn in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat betrokkene van mening is dat hij door het instellen van bezwaar in een slechtere positie terecht is gekomen, nu hij met ingang van 11 december 2007 zou moeten worden ingedeeld in de klasse 80 tot 100% en zijn uitkering met ingang van 27 mei 2008 is herzien naar de klasse 35 tot 45%. In dit verband doet betrokkene tevens een beroep op het vertrouwensbeginsel op de grond dat de bezwaararbeidsdeskundige hem zou hebben toegezegd dat zijn uitkering zou worden verhoogd naar de klasse 80 tot 100%. Verder is betrokkene van mening dat het Uwv zijn opleidingsniveau te hoog heeft vastgesteld en dat dientengevolge de geduide functies voor hem niet geschikt te achten zijn.
5.1. Voor zover het bestreden besluit ziet op de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 11 december 2007 overweegt de Raad als volgt.
5.2.1. De Raad is met het Uwv van oordeel dat er geen grond is om de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 11 december 2007 vast te stellen op 80 tot 100%. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 28 december 2009, LJN BK8191. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 13 maart 2008 blijkt geenszins dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden. De in plaats van de vervallen functies geselecteerde functie kan immers alleen niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 11 december 2007 vanwege uit vaste rechtspraak van de Raad voortvloeiende eisen van zorgvuldigheid.
5.2.2. Van inbreuk op het verbod van “reformatio in peius” is in het onderhavige geval geen sprake, omdat bij het besluit op bezwaar met het oog op de in 5.2.1 bedoelde zorgvuldigheid de verlaging van de klasse-indeling heeft plaatsgevonden per een datum in de toekomst met inachtneming van de zogeheten uitlooptermijn. Het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin, nu niet is gebleken van een uitdrukkelijke, schriftelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de kant van de bezwaararbeidsdeskundige waarop een in rechte als geldig te erkennen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gebaseerd.
5.3. Uit de overwegingen 5.2.1 en 5.2.2 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 11 december 2007 terecht heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
5.4. Voor zover het bestreden besluit ziet op de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 27 mei 2008 overweegt de Raad als volgt.
5.5.1. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat hij niet opnieuw is onderzocht door een verzekeringsarts. De Raad kan betrokkene niet volgen in dit standpunt en overweegt daartoe dat de beoordeling per 27 mei 2008 is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als de beoordeling per 11 december 2007. In het kader van laatstgenoemde beoordeling is betrokkene op 14 augustus 2007 tijdens een spreekuurcontact onderzocht door een verzekeringsarts. Voorts is bij de hoorzitting op 25 februari 2008 een bezwaarverzekeringsarts aanwezig geweest. Nu tevens uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet naar voren komt dat de gezondheidssituatie van appellant sinds het spreekuurcontact van 14 augustus 2007 is gewijzigd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
5.5.2. Wat betreft de geschiktheid van de geduide functies in verband met het daarvoor vereiste opleidingsniveau verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid. Ook naar het oordeel van de Raad is het opleidingsniveau van betrokkene in ieder geval te stellen op niveau 2. Daarbij laat de Raad in het midden wat er zij van de stelling van betrokkene dat hij slechts enkele dagen een vervolgopleiding (LTS) heeft gevolgd. Uit de Gebruikershandleiding bij het CBBS (Claimbeoordelings- en borgingssysteem) valt namelijk af te leiden dat een betrokkene bij opleidingsniveau 2 moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau. Nu uit het arbeidskundige rapport van 13 maart 2008 naar voren komt dat betrokkene in ieder geval de basisschool heeft doorlopen, hetgeen eveneens is vermeld op het door betrokkene op 10 juni 1999 ondertekende aanvraagformulier voor een WAO-uitkering, is de Raad met het Uwv van oordeel dat betrokkene, mede ook gelet op zijn langjarige ervaring in de maatmanfunctie, een voldoende opleidingsniveau heeft om de geduide functies te kunnen vervullen, met inbegrip van een daarvoor te volgen interne praktische bedrijfsopleiding.
5.6. Uit de overwegingen 5.5.1 en 5.5.2 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 27 mei 2008 terecht heeft vastgesteld op 35 tot 45%. Nu uit de overwegingen 5.2.1 en 5.2.2 echter volgt dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 11 december 2007, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen. Vervolgens zal de Raad, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010.