[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juni 2009, 08/3987 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Namens appellante heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft voorts een rapport betreffende een arbeidskundig onderzoek van bureau eMMe van september 2008 ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadien een rapportage van bezwaarverzekeringsarts M. Carere van 20 oktober 2009 overgelegd, waarin deze arts heeft gereageerd op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel.
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster bij een tankstation en is in juli 1999 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens lichamelijke klachten na een ongeval. Later kreeg appellante ook psychische klachten. Met ingang van 8 oktober 2001 is zij - na een eerdere weigering in verband met voormelde uitval en hernieuwde uitval op 10 september 2001 - in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts P. Schouten appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Tevens had deze verzekeringsarts de beschikking over een rapport van 19 december 2007 van psychiater B. Gotink, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Arnhem. Schouten heeft in zijn rapport van 25 januari 2008 geconcludeerd dat appellante beperkt is wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren. Van een urenbeperking wegens het volgen van therapie is geen sprake meer. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2008. Met inachtneming van deze FML heeft arbeidsdeskundige E. Thijssen in het rapport van 12 maart 2008 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit van appellante vastgesteld op nihil. Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 15 mei 2008 ingetrokken op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
1.3. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts Carere op basis van een door haar verricht medisch onderzoek op 7 juli 2008 en na weging van de beschikbare medische gegevens in haar rapport van 4 augustus 2008 geconcludeerd dat zij geen aanleiding zag om af te wijken van het primaire medische oordeel. Wel is de FML in bezwaar aangepast conform de geldende invulinstructies. Bezwaararbeidsdeskundige T.C.W.J. Stokking heeft in een rapport van 6 augustus 2008 de geduide functies nogmaals beoordeeld en geconcludeerd dat één van de geduide sbc-codes vanwege overschrijding van de fysieke belastbaarheid van appellante diende te vervallen. Er bleven echter voldoende functies over om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante bleef daarmee ongewijzigd minder dan 15%. Bij besluit van 18 augustus 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
14 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over proceskosten en griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. De rechtbank was van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid en dat de eerder nodig geachte urenbeperking terecht kwam te vervallen omdat, zoals uit de rapporten bleek, die beperking laatstelijk was gebaseerd op een dagbehandeling die ten tijde van belang (15 mei 2008) was beëindigd. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat eerst in beroep, bij rapport van de bezwaararbeidsdeskundige B. Altena van 20 oktober 2008, voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies medisch passend zijn.
3. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ongemotiveerd de stelling dat een urenbeperking dient te worden opgelegd heeft gepasseerd. Ten onrechte is de rechtbank niet ingegaan op de argumenten van appellante waarom de urenbeperking ondanks de beëindiging van de dagtherapie toch gehandhaafd had moeten worden. Appellante acht het onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig en heeft in dit verband gewezen op het rapport uit september 2008 betreffende een arbeidskundig onderzoek waaruit naar voren komt dat de psychische belastbaarheid in relatie tot arbeid bij appellante als uitermate beperkt moest worden beschouwd. Voorts heeft appellante opmerkingen gemaakt over de wijze van bekendmaking en de actualiteit van de functies.
4.1. De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de psychische klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De beroepsgrond dat de rechtbank naliet in te gaan op het vervallen van de urenbeperking, mist feitelijke grondslag. Appellante heeft in onvoldoende mate aan de hand van medische informatie aannemelijk gemaakt dat er meer beperkingen, waaronder een urenbeperking, hadden moeten worden aangenomen. Dit betekent dat de medische component van het bestreden besluit rechtens niet voor onjuist moet worden gehouden. Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van bureau eMMe heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad onderschrijft de reactie van bezwaarverzekeringsarts Carere van 20 oktober 2009 die stelt dat er geen nieuwe medisch objectiveerbare gegevens zijn aangedragen die leiden tot een andere visie op de beperkingen op de datum in geding.
4.2. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door middel van het rapport van 20 oktober 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige Altena in voldoende mate de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nader is gemotiveerd. In verband met het bezwaar van appellante tegen de wijze van bekendmaking van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies overweegt de Raad dat de arbeidsdeskundige Thijsssen blijkens paragraaf 2.2.5 van haar rapport van 12 maart 2008 de theoretisch geduide functies met appellante heeft besproken. In de beroepsfase is binnen SBC-code 111180 een nieuw functienummer geduid. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, zoals neergelegd in onder meer zijn uitspraak van8 mei 2009, LJN BI3731, mogen functies worden bijgeduid indien het betrokkene op grond van de voorgehouden functies voldoende duidelijk kon zijn dat hij/zij ook voor het vervullen van de bijgeduide functies geschikt zou kunnen worden geacht. Aan die voorwaarde zal in beginsel zijn voldaan indien functies worden bijgeduid die ressorteren onder een reeds voorgehouden SBC-code aangezien het daarbij gaat om functies die qua werkzaamheden voor minimaal 65% overeenstemmen. De Raad is niet kunnen blijken van gronden om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen. Voorts oordeelt de Raad dat de door het Uwv bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerde functies voldoende actueel waren. In artikel 9, aanhef en onder a, van het aSB is vastgelegd dat functiegegevens niet ouder dan 24 maanden mogen zijn. De Raad is van oordeel dat de betrokken functies, gelet op de in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 oktober 2008 genoemde data, op de datum in geding 15 mei 2008, voldoende actueel waren beschreven, zodat het er voor moet worden gehouden dat zij op dat moment ook feitelijk in de beschreven vorm voorkwamen op de arbeidsmarkt.
5. Gelet op het overwogene in 4.1 en 4.2 is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010.