ECLI:NL:CRVB:2010:BM7461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5807 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen informatieve brief over arbeidsintegratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had op 2 december 2008 het bezwaar van de appellant tegen een brief van 24 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. In deze brief werd aan de appellant meegedeeld dat er een nieuw onderzoek naar mogelijkheden voor arbeidsintegratie zou plaatsvinden en dat de appellant diende mee te werken aan dit onderzoek. Het College stelde dat de brief van 24 september 2008 van informatieve aard was en niet gericht op rechtsgevolg, waardoor deze niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gekwalificeerd.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 juni 2010 behandeld. De appellant was niet verschenen op de zitting, maar had wel hoger beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.M. van Til. Het College werd vertegenwoordigd door mr. I. van Kesteren. De Raad oordeelde dat de brief van 24 september 2008 geen rechtsgevolg met zich meebracht en dat het bezwaar van de appellant derhalve niet gericht was tegen een besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van 2 december 2008 ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/5807 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2009, 08/5065 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Til, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
1.2. Bij brief van 24 september 2008 heeft het College aan appellant meegedeeld
dat een nieuw onderzoek naar mogelijkheden voor arbeidsintegratie zal plaatsvinden, dat op 6 oktober 2008 daartoe een onderzoek zal plaatsvinden en dat het College er vanuit gaat dat appellant daar aan zal meewerken. Het College heeft voorts gemeld dat als appellant niet verschijnt of als appellant niet voldoende meewerkt aan het onderzoek, dat gevolgen kan hebben voor zijn uitkering. Ten slotte is in deze brief verwezen naar de van belang zijnde wettelijke regeling en wel artikel 17 van de WWB.
1.3. Bij besluit van 2 december 2008 heeft het College het bezwaar tegen de brief van 24 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat de brief van 24 september 2008 van informatieve aard is en niet gericht is op rechtsgevolg. De brief is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
2 december 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, in navolging van het College, geoordeeld dat de brief van 24 september 2008 niet gekwalificeerd kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb omdat deze geen rechtshandeling inhoudt. De brief is volgens de rechtbank slechts een herhaling van de in de WWB neergelegde medewerkingverplichting, die rechtstreeks voortvloeit uit artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB en van rechtswege aan de bijstand is verbonden (vgl. CRvB 28 oktober 2008, LJN: BG3650). De mededeling van het College dat het niet meewerken aan het onderzoek door appellant mogelijk rechtsgevolgen teweeg kan brengen, ziet volgens de rechtbank niet op rechtsgevolg vanwege het niet definitieve karakter hiervan.
3.1. Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat wel sprake is van een rechtsgevolg, omdat het College heeft beoogd een verplichting voor appellant te doen ontstaan.
3.2. Het College heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van
2 december 2008 neergelegde standpunt.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het College het bezwaar tegen de brief van 24 september 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1. Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan, beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. De Raad verenigt zich met de strekking van de aangevallen uitspraak en wijst er - onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie (CRvB 28 oktober 2008, LJN: BG3650) - op dat in de brief van 24 september van 2008 de van rechtswege op grond van artikel 9 van de WWB aan het recht op bijstand verbonden verplichtingen zijn herhaald. Deze brief strekt er slechts toe appellant daar aan te herinneren, brengt (nog) geen wijziging in de bestaande rechtspositie van hem en is derhalve niet op enig rechtsgevolg gericht.
4.2. Het bezwaar van appellant was derhalve niet gericht tegen een besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dan ook terecht het besluit van 2 december 2008 in stand gelaten.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en M.I. ‘t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
AV