ECLI:NL:CRVB:2010:BM7454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6287 INBURG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen inburgeringstraject en gevolgen voor uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 november 2009 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het College had in een brief van 24 september 2008 aan de appellant meegedeeld dat hij was aangemeld voor een inburgeringstraject en dat hij binnenkort een uitnodiging zou ontvangen. Tevens werd vermeld dat deelname aan dit traject een voorwaarde was voor zijn recht op bijstandsuitkering, en dat niet of onvoldoende meewerken gevolgen zou kunnen hebben voor zijn uitkering. De appellant stelde dat deze brief wel degelijk rechtsgevolgen met zich meebracht, omdat het College een verplichting voor hem wilde creëren.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2010 geoordeeld dat het College het bezwaar tegen de brief van 24 september 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelde dat de brief van het College niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gekwalificeerd, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. De Raad verwees naar zijn eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de brief enkel diende ter herinnering aan de verplichtingen die al bestonden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van communicatie van bestuursorganen als besluiten en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van betrokkenen. De Raad concludeerde dat het bezwaar van de appellant niet gericht was tegen een besluit en dat de rechtbank terecht het besluit van het College in stand had gelaten. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/6287 INBURG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2009, 09/20 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Til, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Appellant is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
1.2. Bij brief van 24 september 2008 heeft het College aan appellant meegedeeld
dat hij is aangemeld voor een inburgeringtraject, dat hij binnenkort een uitnodiging voor dat traject krijgt en dat het College verwacht dat appellant daar aan zal meewerken. Voorts is vermeld dat dit een van de voorwaarden is die aan zijn recht op uitkering is verbonden en dat niet of onvoldoende meewerken gevolgen kan hebben voor de uitkering van appellant. Ten slotte is in deze brief verwezen naar de artikelen 9 en 18 van de WWB en artikel 37 van de Wet inburgering.
1.3. Bij besluit van 2 december 2008 heeft het College het bezwaar tegen de brief van
24 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat de brief van 24 september 2008 van informatieve aard is en niet gericht is op rechtsgevolg. De brief van 24 september 2008 is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 december 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, in navolging van het College, geoordeeld dat de brief van 24 september 2008 niet gekwalificeerd kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank ziet niet in dat de aanmelding voor een inburgeringstraject gericht is op rechtsgevolg.
3.1. Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een rechtsgevolg, omdat het College heeft beoogd een verplichting voor appellant te doen ontstaan. Dat blijkt volgens appellant uit de vermelding in de brief van 24 september 2008 dat niet of onvoldoende meewerken gevolgen kan hebben voor de uitkering van appellant.
3.2. Het College heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van
2 december 2008 neergelegde standpunt.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het College het bezwaar tegen de brief van 24 september 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1. Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan, beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. De Raad verenigt zich met de strekking van de aangevallen uitspraak en wijst er, onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie (CRvB 28 oktober 2008, LJN: BG3650) op dat een herhaling van de van rechtswege op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB aan het recht op bijstand verbonden verplichting gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, zoals door het College verwoord in zijn brief van 24 september 2008 er slechts toe strekt appellant aan deze verplichting te herinneren, (nog) geen wijziging in de bestaande rechtspositie van hem brengt en derhalve niet op enig rechtsgevolg is gericht.
4.2. Het bezwaar van appellant was derhalve niet gericht tegen een besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dan ook terecht het besluit van 2 december 2008 in stand gelaten.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
AV