ECLI:NL:CRVB:2010:BM7388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5798 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot vrijwillige verzekering AOW voor gewezen verzekerden woonachtig buiten de EU

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante, die in Polen woont en een verzoek had ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2005. De Svb had dit verzoek afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit van 19 december 2005 (KB 720), dat de toelating tot de vrijwillige verzekering regelt voor in de EU wonende uitkeringsgerechtigden. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb in hoger beroep het standpunt dat in het besluit op bezwaar was neergelegd niet heeft gehandhaafd. De Svb erkende dat appellante vanaf 1 januari 2000 voor ten minste één tak van de Nederlandse sociale zekerheid verzekerd was gebleven, maar weigerde haar alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW over de periode van 1 januari 2000 tot 1 mei 2004, omdat zij in die periode in Polen woonde en Polen pas op 1 mei 2004 lid werd van de EU.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat de toelating tot de vrijwillige verzekering voor gewezen verzekerden AOW over periodes waarin zij niet woonden in een EU-lidstaat, niet valt onder het toepassingsbereik van KB 720. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/5798 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Polen (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2008, 07/783 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 april 2010 heeft onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren [in] 1941, heeft de Poolse nationaliteit en heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Medio 1995 is appellante met behoud van een haar op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering naar Polen teruggekeerd. Tot 1 januari 2000 was appellante verplicht verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), laatstelijk op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746).
De Svb heeft appellante vanaf haar 65ste verjaardag een pensioen toegekend op grond van de AOW. Daarbij heeft de Svb een korting toegepast wegens niet verzekerde jaren.
1.2. Bij aanvraagformulier van 29 mei 2006 heeft appellante de Svb verzocht om haar over de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2005 toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW op grond van het Besluit van 19 december 2005, houdende regels inzake een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden over een periode gelegen voor 1 januari 2006 (Stb. 2005, 720, hierna: KB 720).
1.3. Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft de Svb het onder 1.2 vermelde verzoek afgewezen. Appellantes bezwaar hiertegen is bij besluit van 26 januari 2007 (hierna: besluit op bezwaar) door de Svb ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante niet ingevolge KB 720 in aanmerking komt voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de AOW, aangezien zij vanaf 1 januari 2000 niet verplicht verzekerd is gebleven voor ten minste één tak van de Nederlandse sociale zekerheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3.2. In reactie op vragen van de Raad heeft de Svb bij brief van 9 september 2009 meegedeeld dat de Svb inmiddels onderkent dat appellante gelet op artikel 7b van de WAO vanaf 1 januari 2000 wèl voor ten minste één tak van de Nederlandse sociale zekerheid verzekerd is gebleven, zodat het besluit op bezwaar niet op goede gronden genomen is en appellante vanaf 1 mei 2004 tot 1 januari 2006 in aanmerking komt voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de AOW op grond van KB 720. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de Svb nader toegelicht waarom de Svb geen reden ziet om appellante op grond van KB 720 ook alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW over de periode 1 januari 2000 tot 1 mei 2004. Aangegeven is dat de Svb van doorslaggevende betekenis acht dat appellante in de periode 1 januari 2000 tot 1 mei 2004 niet heeft gewoond op het grondgebied van een van de toenmalige lidstaten van de Europese Unie (EU), een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte (EER) dan wel in Zwitserland. Appellante woonde in de periode 1 januari 2000 tot 1 mei 2004 immers ononderbroken in Polen en Polen is pas op 1 mei 2004 toegetreden tot de EU.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Allereerst stelt de Raad vast dat de Svb het in het besluit op bezwaar neergelegde standpunt in hoger beroep niet heeft gehandhaafd. Daarom vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak, wordt het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard en wordt dat besluit vernietigd. De Svb zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van appellante. De Raad verstaat dat de Svb daarbij appellante op grond van KB 720 alsnog over het tijdvak van 1 mei 2004 tot 1 januari 2006 toe zal laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW.
4.3.1. Met betrekking tot de vraag of appellante op grond van KB 720 ook alsnog moet worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW over het tijdvak van 1 januari 2000 tot 1 mei 2004 overweegt de Raad als volgt.
4.3.2. Artikel 2 van KB 720 - getiteld - ‘Vrijwillige verzekering AOW’ luidt:
“1. De gewezen verzekerde AOW, van 15 jaar of ouder kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit vrijwillig verzekeren over een tijdvak ingaande op de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd en eindigend uiterlijk op 31 december 2005.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen verzekerde AOW die op de dag van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en op grond daarvan recht heeft dan wel aanspraak maakt op een ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 van de AOW, met dien verstande dat de vrijwillige verzekering alleen betrekking heeft op tijdvakken gelegen voorafgaand aan de dag waarop betrokkene 65 jaar is geworden.”
4.3.3. Ingevolge de begripsbepalingen van artikel 1 van KB 720 wordt in dit KB verstaan onder ‘gewezen verzekerde AOW’: de gewezen verzekerde bedoeld in artikel 40 van de AOW.
4.3.4. Artikel 40 van de AOW is bij Wet van 22 december 2005 (Stb. 718) opgenomen in hoofdstuk IVA van de AOW - getiteld - ‘Vrijwillige verzekering voor in de Europese Unie wonende postactieven’.
Artikel 40 van de AOW luidt als volgt:
“In afwijking van hoofdstuk IV, hoofdstuk III van de Wet financiering volksverzekeringen en hoofdstuk 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de vrijwillige verzekering van de gewezen verzekerde die niet in Nederland woont maar wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte dan wel in Zwitserland, en in Nederland verplicht verzekerd is gebleven voor een of meer andere takken van sociale zekerheid genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149).”
4.4.1. Ingevolge artikel 40 van de AOW (en het vergelijkbare artikel 63e van de Algemene nabestaandenwet) is het toepassingsbereik van de bij KB 720 geboden voorzieningen beperkt tot uitkeringsgerechtigden die niet in Nederland wonen maar wel in een andere lidstaat van de EU, in een land aangesloten bij de EER of in Zwitserland. Niet is met zoveel woorden bepaald dat het toepassingsbereik van KB 720 is beperkt tot periodes tussen 2000 en 2006 waarin betrokkenen woonden op het grondgebied van een staat die op dat moment al lid was van de EU of de EER of (na 1 juni 2002) Zwitserland. Gelet op de heldere tekst van artikel 2 van KB 720 rijst derhalve de vraag hoe het in artikel 40 van de AOW neergelegde woonplaatsvereiste moet worden uitgelegd.
4.4.2. Artikel 40 van de AOW en KB 720 zijn tot stand gekomen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen van 7 juli 2005, C-227/03, Van Pommeren-Bourgondiën. De in artikel 40 van de AOW in verbinding met artikel 2 van het KB 720 getroffen regeling vormt een tijdelijke aanvulling op de hoofdregel van op ingezetenschap gebaseerde verplichte verzekering voor de AOW, teneinde de rechtspositie van bepaalde categorieën voorheen verplicht verzekerden in overeenstemming te brengen met het door artikel 39 van het EG-Verdrag (thans artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de EU) binnen de EU gewaarborgde recht op vrij verkeer van werknemers. Hiertoe wordt gewezen verzekerden AOW de mogelijkheid geboden om over een in het verleden gelegen periode deel te nemen aan een vrijwillige verzekering voor de AOW tegen dezelfde gunstige voorwaarden als gelden voor de verplichte verzekering voor de AOW.
4.4.3. Gelet op de onder 4.4.2 aangeduide ‘raison d’être’ van de in artikel 40 van de AOW in verbinding met artikel 2 van het KB 720 getroffen regeling, valt de toelating tot de vrijwillige verzekering van een gewezen verzekerde AOW over periodes gedurende welke deze niet heeft gewoond in een staat die op dat moment lid was van de EU, de EER dan wel (na 1 juni 2002) in Zwitserland, volledig buiten de context waarbinnen deze regeling functioneert. Daarom is de Raad van oordeel dat de Svb er bij de uitleg en toepassing van artikel 2 van KB 720 en artikel 40 van de WAO terecht van uitgaat dat de toelating tot de vrijwillige verzekering van gewezen verzekerden AOW over periodes tussen 2000 en 2006 waarin betrokkenen niet woonden op het grondgebied van een staat die op dat moment al lid was van de EU of de EER of (na 1 juni 2002) Zwitserland, niet valt onder het toepassingsbereik van die bepalingen.
4.4.4. Uit het voorgaande volgt dat de Svb niet gehouden is om appellante op grond van KB 720 ook alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW over het tijdvak van 1 januari 2000 tot 1 mei 2004.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 26 januari 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IvR