het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum (hierna: college),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 november 2008, 07/5589 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 3 december 2008 een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene genomen (hierna: besluit 1).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en drs. A.J.M. van der Voort, werkzaam bij de gemeente Renkum. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is met ingang van 1 december 1999 aangesteld als servicemedewerker Publiekszaken bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Renkum. Betrokkene is met zijn instemming per 1 juni 2005 aangesteld in algemene dienst van de gemeente Renkum met een taaktoewijzing naar de functie van medewerker Publiekszaken. Begin 2005 is een loopbaantraject gestart met de intentie om voor betrokkene een passende functie te vinden, binnen of buiten de gemeente Renkum. Met betrokkene zijn afspraken gemaakt over de verdere invulling van het loopbaantraject die zijn vastgelegd in regelingen van 9 mei 2005, 12 december 2005, 9 mei 2006 en 13 juli 2006. In het kader van die afspraken heeft betrokkene stage gelopen bij de afdeling Service, team Documentaire Informatie Voorziening (hierna: DIV) van de gemeente Renkum. Verder is betrokkene in de gelegenheid gesteld om de opleiding SOD-1 te volgen.
1.2. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college betrokkene op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 15 maart 2007 eervol ontslag gegeven uit de functie van medewerker Publiekszaken in algemene dienst van de gemeente Renkum.
1.3. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit. Het college heeft bij besluit van 15 november 2007 (hierna: bestreden besluit) de bezwaren van betrokkene tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens heeft de rechtbank het college opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van betrokkene. De rechtbank heeft weliswaar overwogen dat een terugkeer naar de oude functie van betrokkene niet aan de orde kan zijn en dat op de afdeling DIV geen functie voor betrokkene beschikbaar is, maar dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt (aan de hand van een vacatureoverzicht) dat er binnen de gemeente geen passende functie was voor betrokkene. Dat had wel op de weg van het college gelegen, gelet op de afspraken neergelegd in de regelingen dat ontslag zal kunnen volgen wanneer blijkt dat binnen de gemeente geen toekomstige structurele functie mogelijk is. Het feit dat alle vacatures via intranet intern bekend zijn gemaakt en betrokkene op geen daarvan heeft gesolliciteerd, doet aan het bovenstaande niet af, aldus de rechtbank.
3.1. Het college heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het op zijn weg ligt om aannemelijk te maken dat voor betrokkene geen passende functies beschikbaar zijn geweest. Het had volgens het college op de weg van betrokkene gelegen om kenbaar te maken dat hij ten onrechte voor bepaalde functies niet in aanmerking is gebracht. Het college heeft gesteld dat de rechtbank aan het ontbreken van een vacatureoverzicht ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend.
3.2. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de vacatures hem niet bekend waren en ten onrechte ook niet met hem zijn besproken.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. De aangevallen uitspraak
4.1.1. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het op de weg van het college lag om aannemelijk te maken dat er ten tijde van belang voor betrokkene geen passende functie was. Daarbij acht de Raad met de rechtbank van belang dat er in de onder 1.1. genoemde regelingen achtereenvolgende afspraken zijn vastgelegd met vergaande inspanningsverplichtingen voor het college. Dat de rechtbank in dat verband gewezen heeft op het ontbreken van een vacatureoverzicht, acht de Raad niet onjuist.
4.1.2. Het hoger beroep van het college treft daarom geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.2.1. Met besluit 1 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene wordt geacht daartegen beroep te hebben ingesteld, welk beroep thans in dit geding wordt betrokken.
4.2.2. Het college heeft bij besluit 1 beschreven welke inspanningen zijn verricht om betrokkene het verwerven van een andere betrekking mogelijk te maken. Daarbij zijn in het bijzonder ook inspanningen vermeld die gericht waren op het verwerven van een functie buiten de gemeente Renkum. Voorts heeft het college een vacatureoverzicht gegeven.
4.2.3. Betrokkene heeft betwist dat op grond van dit overzicht geconcludeerd kan worden dat er voor hem geen passende functie is geweest. Vacatures die niet passend zijn geacht vanwege ‘geen financiële of juridische achtergrond’ of ‘geen kennis sociale wetgeving’ zijn ten onrechte niet passend genoemd; het betreffen functies die betrokkenes niveau (schaal 6) niet te boven gaan en gezien zijn vooropleiding, kennis en ervaring voor hem geschikt waren. Betrokkene had zich eventuele ontbrekende kennis eigen kunnen maken. Het betreft functies als medewerker uitkeringsadministratie, juridisch administratief medewerker, financieel administratief medewerker, administratief medewerker, medewerker crediteurenadministratie en medewerker uitkeringsadministratie. Verder heeft betrokkene gesteld dat hij voor de functie van assistent medewerker DIV in aanmerking had moeten komen, omdat hij tijdens zijn stage bij DIV heeft voldaan aan de gestelde doelen. In een functionerings- of beoordelingsgesprek is hem niet te kennen gegegeven dat hij niet voldeed.
4.2.4. Gelet op de gemotiveerde betwisting door betrokkene is voor de Raad niet aannemelijk geworden dat binnen de gemeente geen passende functie voor betrokkene beschikbaar is geweest, waarvoor hij in aanmerking zou hebben kunnen komen. De stelling van het college ter zitting dat betrokkene steeds gericht is geweest op een mogelijke archieffunctie en dat daarom aan het college niet te verwijten valt dat het betrokkene niet een functie in een andere richting heeft aangeboden, overtuigt in dit verband niet. Gelet op de doelstelling van het loopbaantraject, namelijk het vinden van een andere functie, had een bredere oriëntatie, waarbij een eventuele (her)scholing aan de orde kon zijn, voor de hand gelegen en ook door het college van betrokkene gevergd kunnen worden. Uit de gedingstukken blijkt de Raad niet dat het college hierover aan betrokkene duidelijkheid heeft verschaft. Het college heeft verder niet betwist dat de functie van assistent medewerker DIV passend was voor betrokkene. Ten tijde van die vacature was er onvoldoende zicht op het functioneren van betrokkene, hetgeen de reden vormde om hem niet in aanmerking te brengen voor die functie. Tegen die achtergrond is voor de Raad niet voldoende aannemelijk geworden dat er geen mogelijkheid heeft bestaan om betrokkene een passende functie aan te bieden. Besluit 1 kan daarom niet in stand blijven. De Raad herroept tevens het primaire besluit van 8 maart 2007, aangezien het gebrek dat aan besluit 1 kleeft ook aan dat besluit kleeft en niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar hersteld kan worden.
5. De Raad overweegt nog het volgende. In samenspraak met betrokkene moet worden bezien of er voor hem passende functies, eventueel na om- of bijscholing, binnen de gemeente aanwezig zijn. Betrokkene moet daarvoor dan in aanmerking worden gebracht. Een periode van een half jaar, waarin het college in voornoemde zin actief naar een functie voor betrokkene zoekt en waarin betrokkene zich coöperatief opstelt, lijkt de Raad een redelijke termijn.
6. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 805,- aan kosten van rechtsbijstand en € 17,90 aan reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 8 maart 2007;
Veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 822,90, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van het college een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A.J. Schaap en A.G. Oosthoek als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.