ECLI:NL:CRVB:2010:BM7196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5781 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering per 7 augustus 2007 in te trekken, ongegrond heeft verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Kanhai, stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat de functies waarop de schatting van haar arbeidsongeschiktheid is gebaseerd, niet door haar kunnen worden vervuld. Ze wijst daarbij op klachten en de opvatting van haar huisarts, die volgens haar niet in de beoordeling is meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Het standpunt van appellante dat er geen rekening is gehouden met de informatie van de huisarts, mist feitelijke grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft de informatie van de huisarts niet miskend en er zijn geen medische gegevens gepresenteerd die de conclusie van het Uwv ondermijnen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J. Brand, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier.

Uitspraak

09/5781 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 september 2009, 08/3000 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Kanhai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door Kanhai. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.F.J.A. Jennekens.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 24 januari 2008 - waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante per 7 augustus 2007 in te trekken omdat appellante per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht - ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, herhaald dat zij meer beperkt is dan aangenomen en dat zij de functies waarop de schatting van haar arbeidsongeschiktheid is gebaseerd niet kan vervullen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op haar klachten en gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de opvatting van haar huisarts.
3.1.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
3.1.2. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van appellante dat geen rekening is gehouden met de door de huisarts verstrekte informatie - gelet op hetgeen is vermeld in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts gedateerd 13 september 2007 en 22 november 2007 - feitelijke grondslag mist. Uit hetgeen appellante in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht is ook de Raad niet kunnen blijken dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de huisarts heeft miskend. Uit deze informatie is anders dan appellante meent geenszins op te maken dat de huisarts van opvatting zou zijn dat appellante niet in staat is werkzaamheden te verrichten.
3.1.3. Met juistheid heeft de rechtbank voorts overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunt oplevert voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Appellante heeft ook in hoger beroep geen gegevens van medische aard naar voren gebracht die tot het oordeel leiden dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft volstaan met het vermelden van klachten. Een deel van deze klachten was reeds eerder naar voren gebracht en op juiste wijze beoordeeld. Voor de aanwezigheid op de datum in geding van de overige - niet eerder naar voren gebrachte - klachten is ook in de verklaring van de huisarts geen steun te vinden.
3.2. De door appellante met toestemming van het Uwv ter zitting overgelegde medische rapporten leiden niet tot een ander oordeel dan is vermeld in 3.1.3. Dit reeds omdat deze rapporten niet zien op de datum in geding, zijnde 7 augustus 2007.
3.3. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
EF