ECLI:NL:CRVB:2010:BM7058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2630 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en functiebeschrijving van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van een overleden ambtenaar tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De ambtenaar had in 1993 een functiebeschrijving opgesteld die door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen niet werd goedgekeurd. Het college had de functiebeschrijving afgewezen omdat deze volgens hen een overtrokken beeld van de functie gaf. Na een aantal juridische stappen, waaronder een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, werd de functiebeschrijving in 1997 aangepast. De Raad heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de wijzigingen in de functiebeschrijving correct zijn overgenomen en dat er geen taken ontbreken die eerder waren aanvaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank de juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij de functiewaardering. De Raad heeft geconcludeerd dat de waardering van de functie op basis van de functiebeschrijving en de bijbehorende regeling correct is uitgevoerd. De Raad heeft het hoger beroep van de appellanten afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het bezwaar van de ambtenaar tegen de functiewaardering ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

07/2630 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 maart 2007, 06/289 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
thans wijlen [Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: college)
Datum uitspraak: 20 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 juli 2008 heeft het college de Raad meegedeeld dat betrokkene op 26 november 2007 is overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E.H. Seegers, advocaat te Maastricht. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. Heijboer-Bartels en W.J.G.M. Heinen, beiden werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de Raad van 1 november 2001, 99/5731 AW (hierna: uitspraak 1). De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene heeft in september 1993 een functiebeschrijving van zijn functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] van de gemeente Heerlen opgesteld die hij op 15 oktober 1993 heeft geaccordeerd. Deze beschrijving heeft hij vervolgens aan het college toegezonden met het verzoek de functie overeenkomstig de functiebeschrijving te waarderen. Bij besluit van 28 mei 1996 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat naar zijn opvatting de functiebeschrijving een overtrokken beeld van de functie van betrokkene bevat. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 april 1997. Dit besluit is ten gevolge van uitspraak 1 in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Het college heeft de functiebeschrijving van betrokkene, met inbegrip van de wijzigingen die in het besluit van 8 april 1997 daarin waren aangebracht en gelet op uitspraak 1, per september 1993 geordend. Voorts is de functie van betrokkene aan de hand van die functiebeschrijving en met toepassing van de Regeling organieke functie-waardering gemeente Heerlen 1995 (hierna: regeling) gewaardeerd met een totale score van 101 punten en ingeschaald in salarisschaal 8. Bij besluit van 15 januari 2004, met als bijlagen de geordende functiebeschrijving en de functiewaardering, is betrokkene van deze waardering en inschaling mededeling gedaan. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 16 december 2005 (hierna: bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de functiebeschrijving betreft en voor het overige ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover het was gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar inzake de functiebeschrijving, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar in zoverre ongegrond verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
3. Gelet op hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd - betreffende de functiebeschrijving raakt dit de ongegrondverklaring van het bezwaar - , overweegt de Raad het volgende.
3.1. De functiebeschrijving
3.1.1. Gezien uitspraak 1 is de rechterlijke toetsing van de geordende functiebeschrijving beperkt tot de vraag of daarin de wijzigingen die in het besluit van 8 april 1997 op de functiebeschrijving van betrokkene waren aangebracht, juist zijn overgenomen. Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hij heeft, anders dan betrokkene had betoogd, niet kunnen vaststellen dat in de geordende functiebeschrijving taken ontbreken die op basis van de functiebeschrijving van betrokkene waren aanvaard.
3.2. De functiewaardering
3.2.1. De Raad zal eerst ingaan op de stelling van appellanten dat de functiewaardering niet met toepassing van de regeling heeft mogen plaatsvinden, nu het gaat om een beschrijving van de functie van betrokkene naar de stand van zaken in september 1993 toen de regeling nog niet van toepassing was. De regeling die toen gold zou volgens appellanten gunstiger hebben uitgepakt.
De Raad volgt appellanten in deze stelling niet. Het college heeft steeds betoogd dat ook in 1993 de waardering van functies volgens het toen geldende systeem van mensfunctie-beschrijvingen verliep overeenkomstig de normen van de regeling. De Raad heeft geen redenen gevonden om aan de juistheid van dit consistente betoog te twijfelen.
3.2 2. De Raad stelt voorts vast dat de rechtbank met betrekking tot de functiewaardering een juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Bij toetsing van een functiewaarderings-besluit moet de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2.3. Het gezichtspunt kennis is gewaardeerd met 42 punten. Volgens de toelichting wordt ervan uitgegaan dat de functievervulling denkbaar is op basis van een functie-gerichte middelbare beroepsopleiding, aangevuld met door applicatoire opleiding verworven bedrijfskundige inzichten en bepaalde ervaringskennis; het samenstel van de uit de functie voortvloeiende kennisvereisten kan per saldo worden gekenschetst als een hbowerk- en denkniveau. Uit dit laatste leiden appellanten af dat uitgegaan moet worden van een afgeronde hbo-opleiding. De Raad onderschrijft dit niet. De vermelding van dit werk- en denkniveau betekent niet dat de eis van een mbo-opleiding ten onrechte is gesteld. Ook verder is de Raad niet gebleken dat de waardering van dit gezichtspunt onhoudbaar zou zijn.
3.2.4. De waardering van het gezichtspunt zelfstandigheid hebben appellanten betwist met argumenten die geen recht doen aan de geordende functiebeschrijving. De Raad wijst hierbij nog op hetgeen in rechtsoverweging 4 van uitspraak 1 over het aspect van zelfstandigheid is vastgesteld. Deze argumenten kunnen daarom niet het oordeel meebrengen dat de functiewaardering betreffende dit gezichtspunt onhoudbaar is.
3.2.5. Inzake de waardering van de gezichtspunten contact, uitdrukkingsvaardigheid en afbreukrisico hebben appellanten volstaan met aan te geven wat naar hun mening de juiste waardering is. Hiermee kan evenwel, gelet op de van toepassing zijnde rechterlijke toetsingsmaatstaf, niet worden vastgesteld dat de functiewaardering betreffende deze gezichtpunten onhoudbaar is.
4. De Raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet - voor zover aangevochten - worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M. Lammerse.
HD