de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2008, 06/3907, (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 27 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de Raad van 23 december 2004, 03/3244 AW, LJN AR8621(hierna: uitspraak 1). Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Betrokkene werd per 1 april 1994 bij de politieregio van appellant aangesteld in de functie van technisch rechercheur en ingedeeld in salarisklasse 8. Later, bij brief van 23 februari 1995, werd hem tevens een bezoldigingsperspectief naar schaal 9 (schaal, verbonden aan de rang van adjudant) gegarandeerd, bij voldoen aan de voorwaarden volgens een brief van 22 juni 1977 van de Algemeen Inspecteur van het Korps Rijkspolitie.
1.2. Bij besluit van 15 augustus 2001 heeft appellant geweigerd te voldoen aan het verzoek van betrokkene hem in te delen in salarisschaal 9. Bij besluit van 25 juli 2002 heeft appellant dat besluit, na gemaakt bezwaar van betrokkene, gehandhaafd. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 9 mei 2003 het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 juli 2002 ongegrond verklaard. Bij uitspraak 1 heeft de Raad die uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. De Raad was van oordeel dat appellant ten onrechte aan betrokkene een indeling in salarisschaal 9 heeft geweigerd.
1.3. Appellant heeft, ter uitvoering van uitspraak 1, bij besluit van 8 februari 2005 betrokkene met ingang van 1 april 2000 ingedeeld in salarisschaal 9. In beroep tegen dat besluit heeft betrokkene aangevoerd dat hem, naast die salarisindeling, de bij die indeling behorende rang van inspecteur moet worden toegekend. De Rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 7 maart 2006 het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 8 februari 2005 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. Samengevat heeft de rechtbank overwogen dat appellant zich bij dat besluit, in het licht van uitspraak 1, ten onrechte niet had uitgelaten over de rang van betrokkene en dat dit besluit ook niet het resultaat is van een volledige heroverweging. Daarom strijdt het besluit van 8 februari 2005 met de artikelen 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus de rechtbank.
Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 13 december 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant, ter uitvoering van de onder 1.3 genoemde uitspraak van 7 maart 2006, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 februari 2005 opnieuw ongegrond verklaard; gehandhaafd is het verweer in de gerechtelijke procedure die heeft geleid tot die uitspraak, dat een benoeming van betrokkene in de rang van inspecteur zou strijden met het Besluit rangen politie nu de functie van betrokkene gewaardeerd is in salarisschaal 8.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op het niet indelen van betrokkene in de rang van inspecteur met ingang van 1 april 2000, voor betrokkene de rang van inspecteur vastgesteld met terugwerkende kracht tot 1 april 2000 en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Naar haar oordeel was er reden op die wijze zelf in de zaak te voorzien, gegeven uitspraak 1 en haar uitspraak van 7 maart 2006. Tevens zijn bepalingen inzake proceskosten en griffierecht gegeven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank inzake de rangindeling van betrokkene. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Gelet op hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De onder 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank geeft duidelijk aan dat de rechtbank aan appellant de ruimte bood voor één beslissing, te weten dat betrokkene met terugwerkende kracht naar 1 april 2000 naast indeling in salarisschaal 9 de bij die schaal behorende rang van adjudant moest worden toegekend. In rechtsoverweging 3.2 van die uitspraak is immers overwogen dat uit de in rechtsoverweging 4.3 van uitspraak 1 genoemde documenten blijkt dat betrokkene niet alleen aanspraak heeft op indeling in salarisschaal 9 doch dat het tevens gaat om een doorloop naar de rang van adjudant, volgens uitspraak 1 door betrokkene bereikt op 22 oktober 2000.
4.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank die inhoud en strekking van uitspraak 1 en van haar onder 1.3 genoemde uitspraak niet onderkend. De inhoudelijke overwegingen die zij in die uitspraak, in rechtsoverweging 4.3.4, aan de rangindeling van betrokkene heeft gewijd, zijn als overbodig te beschouwen.
4.3. De Raad volgt de rechtbank wel in haar oordeel dat betrokkene, met terugwerkende kracht tot 1 april 2000, de rang van inspecteur toekomt. Dit oordeel stemt overeen met de vaststelling van de Raad in de meergenoemde rechtsoverweging 4.3, dat betrokkene ten tijde hier van belang (april 2000) een stoel bezette waaraan de rang en schaal van adjudant (salarisschaal 9) was verbonden. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit rangen politie (Stb. 1994, 792), zoals dit luidde ten tijde hier van belang, is de rang van inspecteur bestemd voor functies die gewaardeerd zijn op schaal 9 (en 10). Het argument van appellant dat betrokkene een functie vervult waaraan de rang van brigadier (salarisschaal 8) is verbonden kan, gezien de zo net vermelde vaststelling van de Raad, niet slagen.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, met enige verbetering van de motivering, voor bevestiging in aanmerking.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat van appellant een recht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010.