[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009, 08/2049 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Namens appellante heeft mr.dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010.
Appellante is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op de klasse 45 tot 55%. Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 30 november 2006 ingetrokken. Bij besluit van 29 december 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, in verband met deze intrekking en behoudens een wijziging in haar situatie, met ingang van 30 november 2006 recht bestond op een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). Daarbij is vermeld dat de TRI-tegemoetkoming geen toeslag kent en dat appellante, indien zij naast haar WAO-uitkering een toeslag ontving, zich daarvoor tot de Sociale Dienst kon wenden. In verband met een wijziging van de TRI is de duur van de tegemoetkoming van zes tot twaalf maanden verlengd met als gevolg dat aan appellante de tegemoetkoming is verstrekt tot en met 29 november 2007. Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2006 gegrond verklaard en haar WAO-uitkering met ingang van 30 november 2006 gebaseerd op de klasse 55 tot 65%.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 7 december 2007 aan appellante meegedeeld dat ten onrechte aan haar over de periode van 30 november 2006 tot en met 29 november 2007 een TRI-uitkering is betaald bij wege van een voorschot ten bedrage van
€ 8.925,11 bruto en dat dit bedrag wordt verrekend met de haar toekomende WAO-uitkering over bedoelde periode onder terugvordering van het restant. Het Uwv heeft voorts op 15 januari 2008 aan appellante meegedeeld dat zij over deze periode, na verrekening met de TRI-tegemoetkoming, een nabetaling aan WAO-uitkering krijgt van € 5.706,77 bruto
(€ 5.618,45 netto).
2.1. In de bezwaarprocedure naar aanleiding van het besluit van 7 december 2007 heeft appellante onder andere aangevoerd dat zij, nu zij vanwege de intrekking van haar WAO-uitkering geen toeslag ontving, schulden moest maken en een verzekeringspolis moest afkopen om op bijstandsniveau te kunnen leven. Ter onderbouwing van de door haar geleden schade heeft zij in de loop van die procedure een overzicht van bedoelde schulden en afkoop overgelegd.
2.2. Het Uwv heeft bij besluit van 14 april 2008 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 december 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat aan appellante destijds conform de TRI een tegemoetkoming is verstrekt en dat deze bij gebleken onverschuldigdheid diende te worden verrekend met de na te betalen WAO-uitkering.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 14 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.2. De rechtbank overwoog dat, nu appellante in verband met de aan haar alsnog toegekende WAO-uitkering met ingang van 30 november 2006 niet langer voldeed aan de voorwaarden van een TRI-tegemoetkoming, deze tegemoetkoming door het Uwv mocht worden verrekend met de nabetaling van die WAO-uitkering en dat de door appellante gestelde schade niet veroorzaakt is door het besluit van 29 december 2006, waarbij haar recht op een TRI-tegemoetkoming is vastgesteld, maar door de achteraf onjuist gebleken intrekking van de WAO-uitkering.
4.1. In hoger beroep heeft appellante in essentie haar eerder voorgedragen gronden en argumenten herhaald.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad wijst erop dat het Uwv in zijn verweerschrift met juistheid heeft aangegeven dat de aangewezen weg voor appellante om de door haar gestelde schade als gevolg van de achteraf onjuist gebleken intrekking van haar WAO-uitkering vergoed te krijgen de indiening van verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit was geweest, maar dat, afgaande op de stukken, door appellante een dergelijk verzoek niet is gedaan. Voor zover appellante met haar hoger beroep al heeft beoogd mede een beroep te doen – in verband met artikel 57, vierde lid, van de WAO in verbinding met artikel 2, zesde lid, van de TRI – om op grond van de aanwezigheid van dringende redenen af te zien van terugvordering bij wege van verrekening, stelt de Raad vast dat op geen enkele wijze gebleken is dat deze wijze van terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen voor appellante heeft geleid.
5.2. Overweging 5.1 leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010.