[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 augustus 2009, 08/1000 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Namens appellant stelde mr. D. Maats, advocaat te Amsterdam, hoger beroep in.
De zitting vond plaats op 29 maart 2010. Appellant verscheen met de bijstand van mr. Maats. Namens het Uwv verscheen J. Dalfsen. De Raad schorste de behandeling tot 23 april 2010.
Met een brief van 30 maart 2010 zond appellant nadere medische informatie in. In zijn rapport van 6 april 2010 bespreekt de bezwaarverzekeringsarts deze informatie. Hij concludeert dat de gegevens overeenstemmen met de die uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en handhaaft zijn eerdere conclusies.
Op de vervolgzitting van 23 april 2010 lieten partijen verstek gaan.
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 10 juni 2008 dat het Uwv ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) nam. Met dat besluit herroept het Uwv zijn besluit van 18 oktober 2007 tot de intrekking van appellants WIA-uitkering per 19 december 2007. Het Uwv stelt de mate van arbeidsongeschiktheid met het besluit van 10 juni 2008 vast op ongeveer 46%.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, omdat het Uwv pas in beroep de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies voldoende toelichtte. Zij vernietigde het besluit van 10 juni 2008, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
3.1. Appellant werkte laatstelijk als allround meubelmaker voor 38,75 uren per week. Vanaf 11 mei 2004 was hij werkloos en ontving hij een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Met ingang van 30 augustus 2004 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met rugklachten.
3.2. In maart 2005 is appellant aan een hernia geopereerd. Op 18 juni 2005 overkwam hem een ernstig motorongeval.
3.3. Partijen zijn het er over eens dat appellant zijn werk niet meer kan verrichten en ook de Raad gaat daar van uit.
3.4.1. Het Uwv kende appellant met ingang van 28 augustus 2006 een WGA-uitkering toe. In het kader van het bezwaar tegen dat toekenningsbesluit zag de bezwaarverzekeringsarts aanleiding de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. De bezwaararbeidsdeskundige berekende de resterende verdiencapaciteit op € 1.292,30 per maand en het verlies aan verdiencapaciteit op 50,36%.
3.4.2. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 juni 2007 ongegrond. Met zijn uitspraak van 18 december 2009, LJN BK7109 bevestigde de Raad deze uitspraak.
3.5.1. De verzekeringsarts herkeurde appellant op zijn spreekuur van 17 september 2007.
3.5.2. De bezwaarverzekeringsarts onderzocht appellant ook op zijn spreekuur. Hij was het niet eens met de door de verzekeringsarts opgestelde FML en paste deze aan overeenkomstig de eerdere door de bezwaarverzekeringsarts aangebrachte aanscherpingen. Die FML bevat ook een duurbeperking, namelijk licht beperkt, kan gemiddeld ongeveer 30 uur per week werken. Die beperking licht de bezwaarverzekeringsarts als volgt toe:
“De arbeidsduurbeperking die door de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld, heeft te maken met de beschikbaarheid. Betrokkene heeft op 19 december 2007 geen therapie meer. Dus is volledig beschikbaar. Toch meen ik de arbeidsduurbeperking te moeten laten staan, omdat de pijnklachten en het slechtere slapen een energetische beperking geven. Met 4 dagen werken kan hij bijvoorbeeld op de woensdag een dag vrij nemen. Dit is een extra rustmoment in de week. Ook kan hij kiezen voor een verlengde middagpauze waardoor de effectieve werktijd op 6 uur per dag (5 dagen) komt.”
3.6. De bezwaararbeidsdeskundige selecteerde drie nieuwe functies. Deze functies zijn vergelijkbaar met die waarop het toekenningsbesluit was gebaseerd. De belasting in de drie gehandhaafde functies blijft volgens de bezwaararbeidsdeskundige binnen de door de FML begrensde belastbaarheid. Hij lichtte dat in zijn notities functiebelasting toe. Daarin ontbrak echter een toelichting op het aspect schroefbewegingen voor de functies productiemedewerker industrie. De bezwaararbeidsdeskundige gaf die toelichting alsnog tijdens de rechtbankprocedure.
4. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 10 juni 2008. Appellant herhaalt als beroepsgrond dat zijn medische beperkingen in de FML zijn onderschat. Hij is van mening dat in die FML onvoldoende rekening is gehouden met de pijnklachten die hij aan zijn schouder en rug ondervindt.
5.1. De Raad onderschrijft ten volle de aangevallen uitspraak.
5.2.1. De bezwaarverzekeringsarts onderbouwde zijn oordeel inzichtelijk en consistent.
5.2.2. De eigen medisch adviseur van appellant, J.F.G. Wolthuis, bevestigt de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 23 september 2008.
5.2.3. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn conclusie dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen wezenlijk nieuw licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant. De subjectieve klachtenbeleving kan naar vaste rechtspraak van de Raad niet doorslaggevend zijn bij het bepalen van de naar medisch objectieve bevindingen bestaande arbeidsbeperkingen.
5.3.1. De bezwaararbeidsdeskundige lichtte de geschiktheid van de functies voldoende toe.
5.3.2. Anders dan Wolthuis vermeldt, zijn de markeringen wel toegelicht.
5.3.3. De in de notities functiebelasting ontbrekende toelichting, verstrekte de bezwaararbeidsdeskundige alsnog tijdens de rechtbankprocedure.
5.3.4. De geduide functies kennen een werkweek tot 32 uur en een werkdag van 8 uur. Die wekelijkse werktijd is meer dan 30 uur. Toch blijft een wekelijkse werktijd (zelfs) van 32 uur (nog) binnen het door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven maximum. Daarbij geeft de doorslag de toelichting die de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport gaf; ook een werkweek van 32 uren per week geeft immers nog de gelegenheid om het aantal werkdagen tot vier per week te beperken. Ook in dit opzicht zijn de aan appellant voorgehouden functies dus voor hem geschikt. Anders dan Wolthuis veronderstelt, kent de FML geen beperking van de maximale dagelijkse arbeidsduur.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal de Raad, voor zover aangevochten, bevestigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010.