ECLI:NL:CRVB:2010:BM6797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-941 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 15 september 2003 wegens pijnklachten in het gelaat arbeidsongeschikt is. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die op 1 augustus 2007 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde, concludeerde het Uwv dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor een aantal andere functies. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De bezwaarverzekeringsarts paste de FML aan, maar de bezwaararbeidsdeskundige concludeerde dat appellante nog steeds geschikt was voor vier functies, wat resulteerde in een nieuwe herziening naar 25-35% arbeidsongeschiktheid.

In beroep stelde appellante dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig was en dat er informatie ingewonnen had moeten worden bij haar behandelend anesthesioloog, W. Joosten. De rechtbank oordeelde echter dat het bestreden besluit zowel medisch als arbeidskundig voldoende onderbouwd was en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar stelling dat er sprake was van een nekhernia en andere zenuwproblemen, en vroeg de Raad om een deskundigenonderzoek. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van de functies voldoende had onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, op 4 juni 2010.

Uitspraak

09/941 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 januari 2009, 08/781 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Rhodes, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
De Raad heeft de behandeling geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader toe te lichten.
Op de vervolgzitting van de Raad van 23 april 2010 is het geding wederom ter behandeling aan de orde gesteld, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is medewerkster financiële administratie geweest en is op 15 september 2003 uitgevallen wegens pijnklachten in het gelaat. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante onderzocht door de verzekeringarts die in zijn rapport van 1 augustus 2007 heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake is van eenzijdige hoofdpijn rechts waarbij haar achterhoofd, de schouder, de arm en hand aan de rechterkant voor haar gevoel opzetten. Ook heeft appellante last van oorsuizingen. Met inachtneming van de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft deze arts een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een zestal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 15 tot 25%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit van 12 september 2007 meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 13 november 2007 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij om deze reden de geselecteerde functies niet kan uitoefenen.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast, waarna de bezwaararbeidsdeskundige op grond van de aangepaste FML tot de conclusie is gekomen dat een tweetal geselecteerde functies niet meer geschikt zijn. De geschiktheid van de resterende vier functies heeft hij nader toegelicht, waarna hij op basis van drie van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend op 25 tot 35%. Bij besluit van 2 april 2008 zijn de bezwaren van appellante deels gegrond verklaard en is haar meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 13 november 2007 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
3.1. In beroep heeft appellante gesteld dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Zij is van mening dat deze arts informatie had moeten inwinnen bij de behandelend anesthesioloog W. Joosten.
3.2. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit en heeft en het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat Joosten heeft vastgesteld dat zij een nekhernia en diverse andere zenuwproblemen heeft. Om die reden heeft zij de Raad verzocht haar door een deskundige te laten onderzoeken.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. De stelling van appellante dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest, onderschrijft de Raad op grond van de thans in het dossier aanwezige medische stukken niet. Voor zover appellante ter ondersteuning van deze stelling heeft verwezen naar de bevindingen van Joosten, overweegt de Raad dat het op de weg van appellante had gegelegen deze informatie in te brengen. Appellante heeft dit echter niet gedaan, ook niet nadat zij na de eerste zitting bij de Raad hiertoe nog in de gelegenheid is gesteld. Ook anderszins heeft appellante deze stelling naar het oordeel van de Raad niet in voldoende mate onderbouwd. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de Raad derhalve geen aanleiding gezien. Voorts is de Raad evenmin tot de conclusie kunnen komen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante hebben onderschat.
5.3. Aangezien de Raad ook van oordeel is dat het Uwv de geschiktheid van de aan schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft onderbouwd, komt hij tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. De Raad ziet geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M. Mostert.
KR