[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juli 2008, 08/755 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 28 april 2010.
Namens appellant heeft mr. ir. A. de Groot, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ir. De Groot. Uwv heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Appellant ontvangt sinds 1972 een uitkering als bedoeld in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 23 augustus 1975 heeft Uwv zijn uitkering wegens hulpbehoevendheid met ingang van die datum verhoogd tot 100% van de grondslag.
1.3. Op 3 december 1991 is appellant opgenomen in het Willem Arntszhuis te Utrecht, waarna de verhoging van zijn uitkering met ingang van 1 februari 1992 is beëindigd. Appellant is tot 11 augustus 1992 opgenomen geweest in het Willem Arntszhuis. Op 16 juni 1993 is appellant verhuisd naar een Fokuswoning, waar hij 24 uur per dag een beroep kan doen op hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (hierna: ADL).
1.4. Bij besluit van 6 juli 2006 is de aanvraag van appellant om verhoging van zijn WAO-uitkering tot 100% van de grondslag afgewezen, omdat hij weliswaar verkeert in een (althans voorlopig) blijvende toestand van geregelde oppassing en verzorging, maar er volledig in de oppassing en verzorging wordt voorzien door de ADL-assistentie.
1.5. Bij besluit van 12 januari 2007 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2006 gegrond verklaard en is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 april 2005 verhoogd tot 100% van de grondslag.
2.1. Bij brief van 26 maart 2007 heeft appellant Uwv verzocht na te gaan of over de periode van juni 1993 tot heden wel het juiste uitkeringsbedrag is vastgesteld.
2.2. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft Uwv de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering nader vastgesteld op 17 november 2004.
2.3. Bij besluit van 25 januari 2008 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2007 ongegrond verklaard. Er is geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid (slot), van de WAO.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 januari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit de wettelijke systematiek volgt dat voor de toepassing van artikel 22 van de WAO doorgaans een aanvraag vereist is. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de situatie van appellant daarover anders te oordelen. Ook is geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid (slot), van de WAO. Ten slotte heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Uwv de door hem ingeschakelde derden verkeerd heeft geïnformeerd over het recht op verhoging.
4.1. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. In de eerste plaats is aangevoerd dat in het onderhavige geval geen aanvraag vereist was, nu de verhoging in het verleden al was toegekend en deze slechts tijdelijk buiten toepassing was gelaten. Ten tweede is aangevoerd dat Uwv appellant ambtshalve (weer) voor verhoging van de uitkering in aanmerking had moeten laten komen, nu ook het initiatief tot het buiten toepassing laten van de verhoging ambtshalve door Uwv is genomen op grond van de aan Uwv ter beschikking staande gegevens. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval, omdat appellant een beroep kon doen op derden, nu deze derden telkens te verstaan is gegeven dat appellant niet voor verhoging van zijn uitkering in aanmerking kwam en dat ook Uwv zelf dit standpunt bij besluit van 6 juli 2006 had ingenomen.
4.2. Uwv heeft in verweer aangegeven dat de verhoging niet tijdelijk buiten toepassing is gelaten, maar is beëindigd per 1 februari 1992. Met betrekking tot de tweede en derde grond van appellant heeft Uwv verwezen naar zijn verweerschrift in beroep, waarin is aangegeven dat de verhuizing naar de Fokuswoning op zichzelf geen aanwijzing was dat appellant in aanmerking kon komen voor de verhoging wegens hulpbehoevendheid en voorts dat het in de jurisprudentie gehanteerde criterium luidt dat men een beroep moet kunnen doen op derden om geen aanvraag in te dienen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Artikel 22 van de WAO luidt:
“Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.”
5.1.2. Artikel 35 van de WAO luidt:
“1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.”
5.1.3. Artikel 41 van de WAO luidt:
“1. Verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag of ambtshalve plaats.
2. Verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt in elk geval ambtshalve plaats, indien de betrokkene aansluitend aan de uitkering van ziekengeld krachtens de Ziektewet dan wel na afloop van het in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet bedoelde tijdvak van 104 weken in aanmerking komt voor een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering.”
5.1.4. Artikel 42, eerste en tweede lid van de WAO luidt:
“1. De herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
2. Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, is het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.”
5.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze Raad van 16 maart 2007 (LJN BA3061) dient een besluit waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 22 van de WAO te worden aangemerkt als een herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering welke een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft in de zin van artikel 42, tweede lid, van de WAO. Hierin ligt besloten, en zulks past ook in de wettelijke systematiek, dat ook voor de toepassing van artikel 22 doorgaans een aanvraag is vereist.
5.3. De Raad ziet geen grond om aan te nemen dat Uwv in de verhuizing van appellant op 16 juni 1993 naar een Fokuswoning ambtshalve aanleiding had behoren te zien om de uitkering van appellant opnieuw te verhogen tot 100% van de grondslag. Bij besluit van 15 december 1992 heeft een rechtsvoorganger van Uwv de verhoging van de uitkering beëindigd. Daarbij is aangegeven dat appellant is opgenomen in een inrichting en dat de kosten van het verblijf ten laste komen van een verzekering inzake ziektekosten. Het ligt dan op de weg van een belanghebbende, indien hij van oordeel is dat zich een relevante wijziging van omstandigheden voordoet op grond waarvan hij in aanmerking komt voor verhoging van zijn uitkering, daartoe opnieuw een aanvraag in te dienen.
5.4. Voorts ligt in de wettelijke systematiek besloten dat een verhoging op grond van artikel 22 van de WAO als hoofdregel niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop die aanvraag werd ingediend. Slechts indien sprake is van een bijzonder geval, is Uwv bevoegd om de uitkering met ingang van een eerdere datum te verhogen. Aldus spitst het onderhavige geding zich toe op de vraag naar de aanwezigheid van een dergelijk bijzonder geval.
5.5. De Raad kan zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank met betrekking tot de aanwezigheid van een bijzonder geval heeft overwogen en geoordeeld, als hiervoor weergegeven. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
5.6. Op grond van de gedingstukken stelt de Raad vast dat appellant in de periode vanaf de verhuizing naar de Fokuswoning (juni 1993) tot aan de aanvraag voor verhoging van de uitkering (november 2005) diverse malen in contact heeft gestaan met (rechtsvoorgangers van) Uwv. Onder meer in augustus 1993 en oktober 1995 hebben verzekeringsgeneeskundige beoordelingen plaatsgevonden. Tijdens deze beoordelingen is niet alleen het aangewezen zijn op ADL-hulp ter sprake gekomen, maar eveneens de mogelijkheden van hulpverlening in verband met het bewonen van een Fokuswoning. Niet gebleken is dat appellant ten tijde van deze beoordelingen niet in staat zou zijn geweest een aanvraag om verhoging in te dienen, dan wel dat ten behoeve van hem geen aanvraag door een derde ingediend zou kunnen worden, dan wel dat appellant of deze derde ter zake verkeerd zou zijn voorgelicht met betrekking tot de mogelijkheid tot verkrijging van de verhoging van zijn uitkering.
5.7. Uwv heeft zich aldus terecht niet bevoegd geacht de verhoging van de uitkering van appellant eerder te doen ingaan dan per 17 november 2004. De aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 25 januari 2008 in rechte in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.