[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 oktober 2008, 08/4246 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 mei 2010.
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingezonden.
Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden.
Het College heeft vragen beantwoord en stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koedooder, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft appellante bij besluit van 19 december 2005 op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming van € 2.500,-- voor de aanschaf van een gebruikte brommobiel. Het College heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante in staat was om gebruik te maken van collectief vervoer en van een scootmobiel, maar dat in plaats daarvan een financiële tegemoetkoming van € 2.500,-- de goedkoopste adequate voorziening was.
1.2. Appellante heeft met de verstrekte financiële tegemoetkoming een gebruikte brommobiel aangeschaft. In het jaar 2007 is zij geconfronteerd met hoge reparatiekosten, onder meer als gevolg van vandalisme. Zij heeft het College bij aanvraag van 4 december 2007 verzocht om vergoeding van de reparatiekosten.
1.3. Het College heeft aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) bij besluit van 11 december 2007 een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget voor vervoer in de directe woon- en leefomgeving ten bedrage van € 3.455,40. Dit bedrag is volgens het College gelijk aan de kosten van verstrekking van een scootmobiel, inclusief onderhouds- en verzekeringskosten, voor de duur van vijf jaar. Het College heeft de aanvraag voor vergoeding van de reparatiekosten van de brommobiel afgewezen op de grond dat deze niet meer adequaat is te achten, ook niet na reparatie. Appellante heeft het toegekende persoonsgebonden budget aangewend voor bestrijding van de reparatiekosten van haar brommobiel.
1.4. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat zij de kosten van de reparatie niet volledig kan betalen. Verder heeft zij aangevoerd dat het toegekende persoonsgebonden budget onvoldoende is voor een periode van vijf jaar.
1.5. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 december 2007 bij besluit van 1 april 2008 ongegrond verklaard.
1.6. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat een persoonsgebonden budget van € 3.455,40 te weinig is om vijf jaar in haar vervoersbehoefte te kunnen voorzien. Het College dient haar ook de resterende reparatiekosten te vergoeden. Zij heeft benadrukt dat een brommobiel haar zelfredzaamheid vergroot.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 1 april 2008 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Haarlem 2007 is bepaald dat een voorziening slechts kon worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de combinatie van aan appellante toegekende vervoersvoorzieningen, te weten deelname aan het collectief vervoer en toekenning van een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel, aan de compensatieplicht van het College is voldaan. Zij is voorts van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat appellante is aangewezen op gesloten buitenvervoer. Daarmee is gegeven dat het College de beperkingen van appellante met betrekking tot het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel voldoende heeft gecompenseerd.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het haar erom te doen is dat zij van de gemeente een nieuwe brommobiel krijgt. Zij beschikt niet over de middelen om er zelf een te kunnen aanschaffen. Alleen de verstrekking van een brommobiel bevordert haar zelfredzaamheid.
3.2. Het College stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat appellante nimmer geïndiceerd is geweest voor een brommobiel en dat in haar geval een combinatie van een scootmobiel en collectief vervoer de goedkoopste adequate vervoersvoorziening is. Er blijkt niet van een medische indicatie voor gesloten buitenvervoer. Het College is van mening dat het aan zijn compensatieplicht heeft voldaan door verstrekking van collectief vervoer en een persoonsgebonden budget gelijk aan de waarde van een scootmobiel. Het aan appellante verstrekte persoonsgebonden budget moet voldoende worden geacht voor de aanschaf, inclusief onderhoud, verzekering en reparatie, van een scootmobiel voor een periode van vijf jaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
“ (…)
g. maatschappelijke ondersteuning: (…)
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (…).”.
4.1.2. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
4.1.3. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
4.1.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
4.2.1. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Haarlem uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2007 (hierna: Verordening).
4.2.2. Artikel 2, eerste lid, onder b, van de Verordening luidt:
“Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.”
4.2.3. Artikel 21 van de Verordening luidt:
“De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder een collectieve voorziening;
b. een vervoersvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.”.
4.4. De Raad stelt vast dat appellante met het hoger beroep wil bewerkstelligen dat het College haar op grond van de Verordening ter compensatie van haar beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel een brommobiel zal verstrekken.
4.5. De Raad is van oordeel dat het standpunt van appellante dat zij, naar objectieve maatstaf gemeten, aangewezen is op vervoer in een gesloten buitenwagen (brommobiel) geen steun vindt in de medische verklaringen die zij in hoger beroep heeft ingezonden. Psychiater J.F. van Luin heeft verklaard dat het medisch/psychiatrisch geïndiceerd is dat appellante weer zo spoedig mogelijk over haar gerepareerde brommobiel kan beschikken, zodat ze dan weer op pad kan en haar gevoel benadeeld te worden niet langer geprikkeld wordt. Zijn verklaring houdt echter niet in dat appellante niet op pad zou kunnen gaan met het collectief vervoer en een scootmobiel. Voorts moet worden vastgesteld dat de huisarts van appellante, M.N. Blank, niet meer heeft verklaard dan dat appellante afhankelijk is van het gebruik van een scootmobiel. Hij heeft niet verklaard dat appellante op (objectief) medische gronden niet in staat is om zich met het collectief vervoer of een scootmobiel te verplaatsen. De Raad moet het onder deze omstandigheden ervoor houden dat niet is komen vast te staan dat appellante is aangewezen op gesloten buitenvervoer, zodat zij reeds om die reden niet met het hoger beroep kan bereiken dat het College haar een brommobiel zal verstrekken.
4.6. Met hetgeen is overwogen onder 5.5 is gegeven dat het hoger beroep geen doel kan treffen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. Al hetgeen appellante nog overigens in hoger beroep naar voren heeft gebracht brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
5. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en P. Ingelse als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.