ECLI:NL:CRVB:2010:BM6008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6864 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studietoelage beroepsmilitairen op basis van Premieregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een aanvraag had ingediend voor een studietoelage op basis van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen voor beroepsmilitairen. De aanvraag werd afgewezen door de Commandant Zeestrijdkrachten, omdat volgens het beleid van de Koninklijke Marine verzoeken van militairen die aan het einde van hun aanstelling een tegemoetkoming in de studiekosten willen, alleen worden toegewezen op basis van hoofdstuk 1 van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage. De appellant, die tot 1 september 2007 in dienst was bij de Koninklijke Marine, had verzocht om een tegemoetkoming in de studiekosten voor zijn studie Ruimtelijke ordening en Planologie, maar zijn verzoek op basis van hoofdstuk 2 van de Regeling werd afgewezen.

De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de afwijzing van het verzoek van de appellant op een ondeugdelijke grondslag berustte. De Raad stelde vast dat de Commandant een vaste gedragslijn had ontwikkeld die in feite artikel 7 van de Premieregeling buiten toepassing liet, wat niet in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgeving. De Raad oordeelde dat de Commandant een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter K. Zeilemaker en de leden J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend betrokken waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2010, waarbij de Commandant werd opgedragen om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

08/6864 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 oktober 2008, 08/2806 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 6 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door H.C. Seton. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P. Jellema, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant was tot 1 september 2007 in dienst bij de Koninklijke marine (KM) als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT). Met ingang van het studiejaar 2007/2008 is appellant de studie Ruimtelijke ordening en Planologie gaan volgen. Op grond van de artikelen 6 en 7 van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht (hierna: Premieregeling) kan een BBT-er, die met het oog op het na zijn diensttijd uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij een opleiding volgt of gaat volgen, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, ook na zijn ontslag studiefaciliteiten worden toegekend. Artikel 6 heeft betrekking op de militair die tijdens zijn diensttijd reeds een opleiding volgt en die nog gedurende ten hoogste één jaar na zijn ontslag een tegemoetkoming kan worden toegekend, terwijl artikel 7 de aan-spraken regelt van de militair die pas na zijn ontslag een opleiding gaat volgen. De Premieregeling is bij besluit van 11 december 2007 (Stb 2007, 576) ingetrokken.
1.2. Ter uitvoering van de artikelen 6 en 7 van de Premieregeling is de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage (hierna: Regeling) vastgesteld. De Regeling geeft de commandant de bevoegdheid tot het toekennen van de daarin genoemde tegemoetkomingen. In hoofdstuk 1 staan omschreven de aanspraken van de militair, genoemd in artikel 6, en in hoofdstuk 2 de aanspraken van de militair, genoemd in artikel 7 van de Premieregeling. Bij toepassing van hoofdstuk 2 kan, anders dan bij die van hoofdstuk 1, naast vergoeding van studiekosten ook een tegemoetkoming voor kosten van levensonderhoud en huisvesting worden toegekend.
1.3. In juli 2007 heeft appellant verzocht om een tegemoetkoming in de studiekosten als genoemd in zowel hoofdstuk 1 als hoofdstuk 2 van de Regeling. Bij besluit van 4 september 2007 is appellant een tegemoetkoming toegekend op grond van hoofdstuk 1 van de Regeling. Een studietoelage als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling is bij besluit van 1 november 2007 afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 28 februari 2008 heeft de commandant de tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld voor zover daarbij zijn verzoek om een toelage op grond van hoofdstuk 2 van de Regeling is afgewezen. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het besluit in zoverre vernietigd. Omdat de commandant naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk had gemaakt dat de afwijzing van het verzoek is gebaseerd op een vaste gedragslijn en de rechtbank geen omstandigheden aanwezig achtte om van die gedragslijn af te wijken, heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.2. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De vraag die in hoger beroep voorligt is derhalve of de commandant appellants verzoek om toekenning van een studietoelage op grond van hoofdstuk 2 van de Regeling kon afwijzen.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. De aanspraken van appellant dienen te worden beoordeeld op basis van de Premieregeling, zoals die luidde ten tijde van de aanvraag.
3.2. Appellant kan worden aangemerkt als een militair, bedoeld in artikel 7 van de Premieregeling. Dit houdt in dat appellant in beginsel een studietoelage kan worden toegekend als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling. De commandant heeft het verzoek van appellant echter afgewezen omdat volgens vast beleid van de KM verzoeken van militairen die bij het einde van hun aanstelling in aanmerking willen komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten slechts worden toegewezen op grond van de bepalingen in hoofdstuk 1 van de Regeling. Om die reden is het verzoek om toepassing van hoofdstuk 2 afgewezen. In dit verband heeft de commandant er nog op gewezen dat hoofdstuk 2, anders dan hoofdstuk 1, niet in een Procedureregel is uitgewerkt.
3.3. Naar de rechtbank terecht heeft vastgesteld, is daarmee in dit geval sprake van een, niet als beleidsregel op schrift gestelde, vaste gedragslijn van de commandant om hoofdstuk 2 niet toe te passen. Aldus heeft de commandant de hem bij de toepassing van hoofdstuk 2 van de Regeling toekomende beleidsvrijheid zodanig ingevuld dat feitelijk een categorale afwijzingsgrond is gecreëerd. Ter zitting heeft de commandant ook geen voorbeeld kunnen noemen van een geval dat wel tot toekenning op grond van hoofdstuk 2 heeft geleid. Naar het oordeel van de Raad verdraagt een vaste gedragslijn, die in feite inhoudt dat artikel 7 van de Premieregeling geheel buiten toepassing wordt gelaten, zich niet met dit artikel, waarmee immers is beoogd de militair onder omstandigheden een aanspraak op studietoelagen te verlenen.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de afwijzing van het verzoek van appellant op een ondeugdelijke grondslag berust. De rechtbank heeft ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De aangevallen uitspraak komt dan ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De commandant dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in hoger beroep is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat de commandant een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Bepaalt dat de commandant aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 216,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) R.L.G. Boot.
HD