[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 september 2009, 08/3201 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een reactie van bezwaarverzekeringsarts G.H. Nagtegaal ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Appellant was in persoon aanwezig, vergezeld door V. Arambatzis als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
1.1. Bij besluit van 23 november 2006 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 8 december 2006 recht is ontstaan op een WGA-uitkering omdat appellant 80 tot 100% arbeidsongeschikt was.
1.2. Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 november 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 20 augustus 2008, 07/2518, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank een aanvullende beslissing gegeven inzake het griffierecht.
3. Bij besluit van 24 september 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 3 augustus 2007 en ter uitvoering van de in overweging 2 bedoelde uitspraak, bepaald dat appellant niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt was en dat appellant per 8 december 2006 geen recht had op een IVA-uitkering maar op een WGA-uitkering.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 augustus 2007. Uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat appellant in staat moest worden geacht om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, nu appellant duurzaam benutbare mogelijkheden had en loonvormende arbeid mogelijk was het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake kon zijn van het toekennen van een IVA-uitkering.
5. Appellant meent in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, dat hij met zijn beperkingen niet kan werken zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA, wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
6.3. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. De belastbaarheid van appellant is door bezwaarverzekeringsarts Admiraal op 6 augustus 2007 vastgelegd in een FML. Deze arts heeft appellant op 25 april 2007 onderzocht en beschikte over informatie van de huisarts en de cardioloog. In de rapportage van 3 augustus 2007 is naar het oordeel van de Raad genoegzaam gemotiveerd aangegeven dat er sprake is van reële benutbare en duurzame mogelijkheden voor het verrichten van loonvormende arbeid indien met minder beperkingen ten aanzien van de nek en schouderklachten rekening wordt gehouden dan de verzekeringsarts aannam. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd waarop een reactie is gegeven door bezwaarverzekeringsarts G.H. Nagtegaal. Deze arts zag daarin geen aanleiding om de beperkingen bij te stellen. De Raad kan zich vinden in de door Nagtegaal gegeven reactie. De Raad ziet, evenals de rechtbank, dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door Admiraal in de FML deels ruimer neergelegde belastbaarheid.
6.4. Wat betreft de vraag of appellant rekening houdende met zijn functionele mogelijkheden en beperkingen in staat is om de door het Uwv in aanmerking genomen arbeid te verrichten, overweegt de Raad als volgt. Bezwaararbeidsdeskundige
R. Strobrand heeft na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in een rapport van 13 augustus 2007 de functies productiemedewerker papier, karton, drukkerij (sbc-code 111174), magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) als passende arbeidsmogelijkheden genoemd. De Raad is, evenals de rechtbank van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
6.5. De Raad is van oordeel dat, nu vaststaat dat appellant benutbare mogelijkheden heeft en dat loonvormende arbeid met een loonopbrengst van meer dan 20% van het maatmaninkomen per uur mogelijk is, het Uwv terecht heeft bepaald dat voor appellant per 8 december 2006 geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan. Met de handhaving bij het bestreden besluit van de toegekende WGA-uitkering is, nu volgens de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapport van 13 augustus 2007 het verlies aan verdienvermogen op feite slechts 16,3% bedroeg, appellant bovendien geenszins tekort gedaan.
6.6. Gelet op het onder 6.3 en 6.4 overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) T.J. van der Torn.