ECLI:NL:CRVB:2010:BM5969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van WAO-uitkering na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die als voorman-timmerman werkte, meldde zich op 14 augustus 2001 arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten. Hij ontving vanaf 18 maart 2006 een WAO-uitkering, vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder psychiater dr. B.J. van Eyk ingeschakeld om de situatie van appellant te onderzoeken. In zijn rapport van 17 januari 2007 concludeerde Van Eyk dat de problematiek van appellant vanuit zijn persoonlijkheid moest worden bekeken en niet vanuit een psychiatrische ziekte.
Naar aanleiding van dit rapport heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. Een verzekeringsarts concludeerde op 20 maart 2007 dat er geen sprake was van een verminderde belastbaarheid als gevolg van ziekte of gebrek in de zin van de WAO. Op 23 mei 2007 trok het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 24 juli 2007 in. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen en het rapport van Van Eyk onderschreef.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv niet mocht afwijken van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2005. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering had ingetrokken. De Raad benadrukte dat het een verzekeringsarts vrijstaat om op basis van nieuwe medische informatie een nieuwe beoordeling te maken. De medische beoordeling was zorgvuldig uitgevoerd en de conclusies van de deskundige werden onderschreven.