ECLI:NL:CRVB:2010:BM5943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3206 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant met psychische en fysieke beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant, die in 2000 uitviel met rugklachten en later ook psychische klachten meldde, had een WAO-uitkering ontvangen die in 2001 was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na verschillende besluiten van het Uwv, waarbij zijn uitkering ongewijzigd bleef, werd zijn arbeidsongeschiktheid in 2007 vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant was het niet eens met deze besluiten en stelde dat zijn klachten onvoldoende waren onderkend. Hij voerde aan dat er een urenbeperking moest worden toegevoegd aan de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die door de rechtbank was opgesteld na onderzoek door een deskundige.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de deskundige, D.H.J. Boeykens, een juist beeld had gegeven van de beperkingen van appellant en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld en dat de deskundige niet onafhankelijk was. De Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant in staat was om de voor hem vastgestelde functies te vervullen, en dat er geen reden was om een andere deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gezien de psychische belastbaarheid van appellant, geschikt waren.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De zaak benadrukt het belang van deskundige beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het volgen van deze beoordelingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen.

Uitspraak

09/3206 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 april 2009, 07/1880 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Appellant is in persoon verschenen. Voor het Uwv is verschenen E.J.M. van Eijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als operator bij [naam bedrijf]. In 2000 is hij uitgevallen met rugklachten. Later heeft hij ook melding gemaakt van psychische klachten. Bij besluit van 12 juni 2001 is hem met ingang van 8 juni 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 11 september 2006 heeft het Uww de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 september 2006 ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 16 mei 2007 vastgesteld op 15 tot 25%.
1.4. Namens appellant is tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarbij is ter onderbouwing van het standpunt van appellant dat hij recht heeft op een WAO-uitkering naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid een rapport overgelegd van
A.R. Hertroijs, psychiater te Etten-Leur, dat is opgesteld nadat appellant door hem was onderzocht.
1.5. Omdat het besluit van 15 maart 2007 voor wat betreft de arbeidskundige grondslag niet juist was, heeft het Uwv op 21 augustus 2007 een gewijzigd besluit genomen. Daarbij is de WAO-uitkering van appellant – ook – per 16 mei 2007 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 maart 2007, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 21 augustus 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat partijen nog slechts van mening verschillen over de vraag of aan de door de bezwaarverzekeringsarts op 8 maart 2007 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een urenbeperking moet worden toegevoegd. De rechtbank heeft, na appellant te hebben laten onderzoeken door D.H.J. Boeykens, zenuwarts te Breda, overwogen dat zij de door haar ingeschakelde deskundige volgt in diens oordeel en dat er voor een urenbeperking daarom geen aanleiding kan worden gevonden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende zijn onderkend. Hij heeft er daarbij onder meer op gewezen dat hij minder (specialistische) onderzoeken heeft ondergaan dan volgens hem nodig zijn om zijn medische situatie te onderkennen. Ter zitting heeft appellant er daarbij op gewezen dat ook zijn huisarts pleit voor een “blanco” onderzoek. Het aannemen van een urenbeperking komt de structuur die hij nodig heeft in het dagelijks leven ten goede. Tot slot heeft appellant twijfel geuit over de onafhankelijkheid van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige en heeft hij aangedrongen op de benoeming van een andere deskundige.
4.1. Bij de beoordeling door de Raad van het hoger beroep van appellant zijn de aangevallen uitspraak en de daartegen aangevoerde beroepsgronden het uitgangspunt. Gelet daarop zal de Raad zich buigen over de vraag of de rechtbank met juistheid tot het oordeel is gekomen dat appellant in staat is de voor hem op basis van de vastgestelde beperkingen geduide functies 40 uren per week en 8 uren per dag te verrichten. Verder zal de Raad beoordelen of er, mede gelet op de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige en de door appellant geuite twijfel over diens onafhankelijkheid, aanleiding bestaat om een andere deskundige te benoemen.
4.2. De rechtbank is tot een oordeel over de besluiten van 15 maart 2007 en 21 augustus 2007 gekomen na appellant door een onafhankelijke deskundige te hebben laten onderzoeken.
4.3.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter benoemde deskundige in beginsel mag en ook pleegt te worden gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd.
4.3.2. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de rechtbank van deze hoofdregel had moeten afwijken.
Niet is gebleken dat Boeykens ter zake niet onafhankelijk of niet deskundig is, dat zijn onderzoek niet zorgvuldig was, dat de aan dat onderzoek ten grondslag gelegde feiten onjuist zijn vastgesteld, dan wel dat zijn rapport niet volledig is.
Het feit dat Boeykens vaker als deskundige wordt benoemd door de rechtbank betekent niet dat hij niet onafhankelijk zou zijn. Boeykens heeft kennisgenomen van het dossier van appellant, waartoe ook de schriftelijke verklaringen van de behandelaars van appellant behoren, terwijl niet is gebleken dat hij daarmee niet had kunnen volstaan. Ook het gegeven dat Boeykens tot een andere conclusie komt dan Hertroijs leidt niet tot diskwalificatie van de opvatting van Boeykens. Het gaat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid immers niet om de (precieze) diagnose, maar om de uit de gediagnosticeerde aandoening volgende, objectief vast te stellen, beperkingen voor het verrichten van arbeid.
Boeykens en Hertroijs hebben beiden verklaard dat de in de FML vermelde beperkingen een juist beeld geven van de belastbaarheid van appellant. Boeykens heeft daaraan, in een reactie op het rapport van Hertroijs, toegevoegd dat voor een urenbeperking met name geen aanleiding bestaat omdat bij appellant te weinig aanwijzingen zijn voor een stoornis, laat staan voor een te objectieveren stoornis. Boeykens wijst er daarbij op dat, anders dan Hertroijs heeft gesteld, de klachten niet geheel consistent zijn en evenmin in overeenstemming zijn met zijn dagverhaal. Met deze constateringen sluit Boeykens aan bij de beschouwing die zijdens het Uwv reeds was ingezonden naar aanleiding van het rapport van Hertroijs.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3.1 en 4.3.2 leidt hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd er niet toe dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van 15 maart 2007 zoals dat is gewijzigd bij besluit van 21 augustus 2007 ongegrond diende te worden verklaard. De Raad ziet bovendien in de hierboven weergegeven gang van zaken voor het – nogmaals – inschakelen van een deskundige geen aanleiding.
4.5. De Raad komt, net als de rechtbank, voorts tot de conclusie dat niet is gebleken dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, mede gelet op de psychische belastbaarheid van appellant, alsmede de op 14 maart 2007 en
19 december 2007 door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting bij de overschrijding van de belastbaarheid van appellant op enkele aspecten van deze functies, voor appellant niet geschikt zouden zijn.
4.6. De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) J. Brand
(get.) M.A. van Amerongen
KR