ECLI:NL:CRVB:2010:BM5932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2969 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had een aanvraag ingediend voor een WAJONG-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellante vanaf 1989 onafgebroken arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe stukken had overgelegd die haar arbeidsongeschiktheid konden aantonen. De Raad benadrukte dat het risico van het niet kunnen vaststellen van de medische situatie door tijdsverloop voor rekening van de aanvrager komt. Appellante had haar aanvraag pas 18 jaar na haar zeventiende levensjaar ingediend, wat complicaties met zich meebracht voor het bewijs van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2969 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 april 2009, 08/7329 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellante, geboren [in] 1972, heeft op 2 november 2007 - op verzoek van de Sociale Dienst van de gemeente Den Haag - bij het Uwv een aanvraag ingediend om haar in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wajong.
2.1. Appellante is daarop onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van aantoonbare of voldoende aannemelijk te maken arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd.
2.2. Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen op de grond - kort weergegeven - dat appellante op de dag dat zij 17 jaar werd niet arbeidsongeschikt was.
2.3. Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medische onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft appellante op spreekuur gezien en heeft informatie ingewonnen bij GGZ Haagstreek. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellante vanaf [datum] 1989, 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Er is geen informatie van de behandelend sector die erop wijst dat zij rond haar zeventiende levensjaar duidelijk beperkt was. De stelling van appellante dat het Uwv (meer) informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector kan niet slagen volgens de rechtbank. Appellante heeft haar aanvraag ruim 18 jaar na haar zeventiende levensjaar ingediend. De omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, moet voor risico blijven van degene die de aanvraag doet. Bovendien stelt de rechtbank vast dat appellante geen nadere informatie heeft verstrekt over behandelingen of behandelaars, waarbij het Uwv informatie had kunnen opvragen.
4. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar haar gronden in bezwaar en beroep en heeft zij aangevoerd dat het opmerkelijk is dat de rechtbank heeft overwogen dat zij geen nadere informatie zou hebben verstrekt over haar behandelingen of behandelaars, waarbij het Uwv informatie had kunnen opvragen. Volgens appellante ligt de onderzoeksplicht bij het Uwv en het Uwv heeft aan appellante niets (concreets) gevraagd.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad stelt vast dat in hoger beroep dezelfde gronden zijn aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. Ten aanzien van deze beroepsgronden is de Raad van oordeel dat de rechtbank deze afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst hiernaar. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld - onder meer in zijn uitspraak van 3 juni 2006, LJN BD4453 - moet de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijven van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Appellante heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat appellante op de datum in geding arbeidsongeschikt was ingevolge de Wajong. In dit licht kan de Raad het onderzoek van het Uwv, waarbij alle wel beschikbare informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken, niet onzorgvuldig achten.
5.3. Het standpunt van appellante dat het Uwv niet om medische informatie heeft gevraagd acht de Raad evident onjuist. Uit het verslag van de hoorzitting van 20 juni 2008 in verband met de bezwaarprocedure, blijkt dat appellante in de gelegenheid is gesteld om de benodigde stukken op te vragen.
5.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR